7. Radio van op Clipperton


Zondag 2 maart 1992 6h in de morgen.
Iedereen heeft geslapen als een steen.
"Peter, ga je mee in zee, je wat opfrissen?", vraagt Arie.
Het lijkt me een goed idee, ik stink naar het zweet. Vuil kleeft in de blaren op mijn handen. We gaan naar het strand. De zon staat al aan de hemel, maar heet is het nog niet. We leggen onze bril op het strand, en duiken in zee, met een flesje shampoo in de hand.
Het water voelt warm aan. Heerlijk. De zachte golven masseren onze stramme spieren.
"Paradijs, niet?", kreunt Arie.
"MMmmmm", beaam ik, "Kom naar Clipperton, het paradijs onder de eilanden, een pareltje in de Stille Zuidzee met ongerepte natuur, wuivende palmbomen en lachende meisjes".
"Nou, laat de meisies maar komen", lacht Arie, "dan kunnen ze helpen mijn antennes in mekaar steken, hihih".
We wassen ons haar, en bekijken de tientallen vissen die rond ons zwemmen. Ook zij, net als de vogels en de krabben, herkennen in de mens niet het vijandelijk wezen, en komen nieuwsgierig dicht bij ons zwemmen. Een paar grote papegaaivissen kruipen zelfs door de modder, met de halve rug boven water.
"Kijk daar eens, wat een grote koraalvis", wijst Arie aan.
Arie en ik zijn allebei bijziend en zonder bril zien we enkel een grote schaduw langzaam naar ons toezwemmen. De vis wordt groter en groter. De vis is zeker een meter lang.
"Verdomme, het is een jonge haai", roep ik versteld.
"Hhhhaaaaiiiieeeennnn!!", roept Arie en we strompelen verschrikt uit het water. We kijken mekaar aan, en schieten in een lach. Bij latere diavoorstellingen zal dit een klassieke grap worden: "... en toen zagen we dat het een haai was. Ik heb nog nooit een Nederlander zo vlug zien spurten.."
"Tot zover ons paradijs", zucht Arie, "weer aan de slag".
"Terug naar de zoutmijnen", grap ik.

Het lichtgroene van de vier tenten, twee radiotenten en twee slaaptenten, steekt nauwelijks af tegen de achtergrond van palmbomen en de grijze grond. We horen de generatoren ronken. Af en toe komt een flard van Pete's radio-gesprekken ons tegemoet. Capt'n Mike is toegekomen met verse proviand. Een flink ontbijt, en we hebben weer energie te over. Aan het werk!

Tegen de middag is het mijn beurt om aan de radio te zitten en de pile-up te trotseren.
"QRZ, van Foxtrot Oscar Zero Charly India, FO0CI, ik luister van 500 tot 520."
Honderden radioamateurs roepen ons aan, niettegenstaande dat we al met drie zenders terzelvertijd in de lucht zitten, neemt de toeloop niet af. We proberen een stukje van iemands roepnaam te verstaan en geven hem een signaalrapport:
"Bravo Romeo, 59"
De radioamateur aan de andere kant, antwoordt met zijn volledige roepnaam, en ons signaalrapport:
"Delta Lima One Sierra Bravo Romeo, 59"
Zijn roepnaam wordt bevestigd, en de verbinding wordt in het logboek geschreven:
"DL1SBR, thank you, QRZ"
Dat is één verbinding. De kunst bestaat erin om de verbindingen zo vlug mogelijk te maken. Hoe meer verbindingen, hoe meer radio-amateurs we gelukkig maken. In piektijden kan een geroutineerde radio-operator tot vijf, zes of zeven verbindingen per minuut maken.
En zo gaat het door, verbinding na verbinding, uren aan een stuk. Het vergt nogal wat concentratie. Vaak roepen verschillende stations op dezelfde frequentie, zonder dit te weten, of komen er storingen opzetten. Het ene moment zijn de signalen heel sterk, en het andere moment zijn ze zwak.

Tegen de middag van de derde dag is alles opgesteld: drie masten van tien meter hoog met grote antennes erop, een opdraaibare mast van vijftien meter en Arie's satellietantennes. Alle zenders zijn operationeel. Op piekuren zijn we met zeven zenders tergelijkertijd in de lucht. De pile-ups nemen niet af en we werken radio-amateurs in alle uithoeken van de wereld, van Alaska tot in het zuiden van Chili, van Botswana tot in Rusland, van Japan tot Australië. Duizenden kontakten per dag.
De eerste dagen koncentreert iedereen zich op de radio, en hebben we weinig oog voor al wat rond ons gebeurt. We werken in een shift systeem. 's Morgens rond acht uur sta ik op. Tegen die tijd heeft Capt'n Mike ons ontbijt, verse drank en nieuw koelijs gebracht. Na een kort ontbijt, tanden poetsen en een duik in de zee, zet ik mij voor een zender tot rond twee uur 's namiddags. Middageten, en weer aan de zender, of wat onderhoud aan de antennes. Tegen 's avonds komt er weer eten aan wal. Er wordt wat gekletst, en dan is het weer radio, tot rond twee of drie uur 's nachts, wanneer Charly me aflost. Hij zet altijd eerst wat koffie voor hij aan zijn shift begint. Wat een luxe: een koffieautomaat op een verlaten eiland! Een kopje koffie, en dan slapen tot de volgende morgen.
Af en toe verwisselen we een beurt, en krijgen we tijd om tussendoor wat uit te rusten. Als er nog schaduw is, luieren we in een zetel naast de tent. Maar tegen de middag brandt de zon te hevig, en moeten we in de tent zitten, waar het zo heet is als in een serre. Vaak zitten we voor een zender, terwijl het zweet ons achter de oren druipt en op onze logboeken valt. De wrijving van mijn balpen legt mijn wijsvinger open. De brandblaren op onze handen helen niet. Hoezeer we ons ook insmeren, toch verbranden we steeds opnieuw, als we tijdens de dag wat onderhoudswerk aan de antennes doen. We geraken gewoon aan de pijn van verbrande handen en benen. We voelen ons soms als masochisten.

"Weer eens verbrand", zucht John, en hij laat zich met een lange zucht naast me in een zetel zakken. Het is valavond. Hij heeft een bord spaghetti op de schoot.
"Dat is dan toch één van de voordelen van een tropisch eiland, John, je hoeft je spaghetti niet op een verwarmingsplaat te zetten. Je zet het gewoon in de zon en het brobbelt van de hitte", grapt Ron.
"Toch hebben we een luxe hier", oppert Jay die bij ons komt zitten, "we moeten ons niks aantrekken van het eten, of van de landingen die de bemanning een paar keer per dag uitvoeren. Ze komen alles netjes op tijd bij ons brengen".
Pete heeft ook wat rust nodig, en zit te wiebelen op een boei die we op het strand vonden. Hij heeft een blikje Budweiser in zijn hand.
"Ja, soms lijkt het op paradijs, we hebben alle soorten bier, dat netjes in de boxen met ijs wordt gekoeld. Ik heb via de walkietalkie met Kelly gesproken. Ze vroeg ons wat we morgen wilden eten. Ik heb taco's besteld, en wat chocoladetaart als dessert", grinnikt hij.
"Waren alle expedities maar zo luxueus", lacht Arie. Hij is gelukkig, de verbindingen via de radio-amateursatelliet, zijn specialiteit, lopen als een trein.
"Alhoewel", grom ik, en kijk naar de blaren op mijn handen.
"Oh, dan moet je eens mijn rug zien", zegt Arie, en hij trekt zijn T-shirt omhoog. Grote lappen vel hangen er los aan..
"Klaagbeesten", zegt Jay.
We kijken genoegelijk naar de krabben. De zon is net onder en ze verzamelen zich voor hun gebruikelijke nachtelijke aanval op de krabbenomheining. Pete werpt zijn bierblikje over de omheining en prompt gaan een aantal krabben er mee aan de haal.
"Weer een paar alcoholisten meer", lacht John, "weet je, Peter, ik zag er gisteren één rondlopen met een brandende sigarettenpeuk in zijn klauwen. De krabben gaan ons missen als we weg zijn. Geen alcohol, geen sigaretten meer." En hij zwiert zijn papieren bordje over de omheining. Ook dat valt in de smaak van de krabben.
"Vezels", zegt Mike, "vezels, dat is wat ze nodig hebben."
Pete heeft zijn ghettoblaster, een portable CDspeler, op het eiland meegenomen, en terroriseert ons al een paar dagen met luide rockmuziek."Pete, zet eens een ander plaatje op", klinkt het uit de radio-tent, "Pink Floyd begint me langzamerhand de keel uit te handen".
"Okay, Charly", roept Pete, en hij zet de Beach Boys op.
"Surfin', surfin'", keelt de groep mee in koor.

's Avonds wandelen Arie en ik wat rond het kamp. De warboel van de eerste dagen is opgekuist, en we zien enkel krabben en vogels. Een booby-kuiken zit vlak bij het kamp. Het zat er de eerste dag dat we toekwamen, en heeft zich van alle drukte niks aangetrokken. Het staat wiebelend rechtop te slapen, met de bek in de donzen vleugels. Bij de lagune ligt de Zodiac verankerd. Het water kabbelt zachtjes tegen de oever. Her en der liggen kokosnoten verspreid. Sommige zijn door de krabben half opgegeten, anderen kiemen, en enkele blaadjes schieten door de ruwe bast. We zetten ons neer op een rifje.
"Blijkbaar komt de lagune tot hier, bij stormweer", mijmert Arie.
"Het zou ook vroeger kunnen gevormd zijn, toen de lagune nog een opening had, en de zee bij hoog tij het waterpeil deed rijzen", opper ik.
"Mmmm", antwoordt Arie, "Jammer van al die rommel op het eiland. Heb je daar bij die paar palmbomen die oude oliedrums zien liggen?"
"Ja. Alain vertelde me dat het Frans leger een aantal keer met helicopters op het eiland is geland. Waarschijnlijk dateren die nog uit die tijd."
"Heb je al eens naar de andere kant van de Bougainville gewandeld?", vraagt Arie. "daar staat een vlaggemast, met een gedenksteen".
"Nee, maar ik heb een andere grote gedenksteen aan deze kant zien liggen, 'Detachement 5ieme RMP', stond er op. Het was gedateerd '21-April-1967'"
"Mmm, elk Frans fregat die langs Clipperton passeert, komt aan land en inspecteert het eiland", oppert Arie.
"Eigenlijk heb ik nog weinig vrije tijd genomen, het was enkel radio wat de klok sloeg, tot nu toe. Morgen ga ik eens tot aan de rots, ga je mee?", stel ik voor.
"Nee, ik heb een afspraak op de radio, morgenochtend, en 's namiddags komt de satelliet weer over".
De zon is onder en er staat nog geen maan. De hemel is donker, maar duizenden sterren blinken fel op.
"We zijn zo druk bezig geweest dat we de schoonheid van de natuur nog niet eens opgemerkt hebben", geef ik toe. We schuiven twee zeteltjes bij, en gaan met een blikje bier op een paar honderd meter van het kamp zitten. We leunen dromend achterover. Ik heb nog nooit de melkweg zo duidelijk gezien. Thuis zie je een paar sterren, dat is alles, maar hier zie je de ganse melkweg. Honderden sterren blinken fel, maar daarachter schemert een lange sliert van nog eens duizenden sterren. Ze vormen als het ware een oplichtende sluier. We proberen een paar planeten en sterretekens te herkennen. De Grote Beer tekent zich fel af tegen de achtergrond. De Grote Beer was het enige sterreteken dat ik kon zien vanuit het venster op onze bergtop in Andorra, waar Tine en ik vorig jaar logeerden. Hoe zou het met haar zijn? Via de radio heb ik af en toe kontakt met Mark, mijn vriend. Vanmorgen gaf hij me door dat thuis alles in orde was, en dat hij Tine van onze vorderingen op de hoogte houdt. Het is facinerend als je bedenkt dat Tine op dat moment dezelfde sterren als ik kon zien. Misschien kijkt ze er op dit moment ook naar. Dan zouden onze blikken kruisen, duizenden lichtjaren van hier...
De generatoren ronken zachtjes. De lampen in de tenten werpen schaduwen op de tentzeilen. We horen flarden van onze vrienden die aan de radio zitten. Het is vreemd hoezeer die geluiden één zijn met de andere geluiden van de natuur op dit eiland. Voor ons althans. Eens we weer vertrekken, zal alles weer leeg zijn, en zien de vogels, en de krabben misschien geen levende ziel meer voor enige maanden. Ik probeer me in te beelden hoe de Fransen zich voelden, toen ze jaren geleden nog op het eiland woonden. En het Mexicaanse garnizoen? Zouden ze ook zo onder de indruk van het eiland zijn geweest? Zouden ze zich ook zo één gevoeld hebben met de vogels en de krabben? Waarschijnlijk kan het ook een hel zijn. Ik herinner me te lezen dat in het tyfoonseizoen, het eiland niet de ideale plaats is om te verblijven. Razende stormen, waarbij de golven over het eiland heen slaan, en alles meesleurden wat ook maar in hun weg staat.
Het is merkwaardig, zoals we hier zitten, mijmerend, in een komfortabel zeteltje, met een pilsje in de hand, terwijl de natuur dit alles in een nachtmerrie kan veranderen. In een paar uur tijd, kan een tyfoon opsteken, de Spirit slaat misschien te pletter op het rif, en we verdrinken met zijn allen in de kolkende golven, of worden opgepeuzeld door de haaien. Gelukkig hebben we de technologie aan onze zijde. Capt'n Mike houdt de weerfaxen goed in het oog. We weten dat we op hem kunnen betrouwen om alarm te slaan als er zwaar weer zou opkomen. Daarenboven zijn er in deze tijd van het jaar geen tyfonen…
De vlaggen wapperen zachtjes in de warme wind. Een vlag voor elke nationaliteit. Vincent heeft natuurlijk de zijne vergeten. Ik schiet in een lach als ik eraan denk. Vincent toch... De Belgische vlag is minstens vijf keer zo groot als de andere. Jay had me gevraagd een grote vlag mee te brengen. Hoe kon ik weten dat hij het niet zo groots had gezien? Ik schater het uit als ik Jay's gezicht weer voor me zie, toen ik de vlag ontvouwde:"Dat is geen vlag, dat is een TENT", riep hij.
"Nou voor eens hebben de Belgen dan eens iets groter dan de Amerikanen!", plaagde ik hem.
Ze hebben hem onderaan gehangen. Hij is zo groot dat de onderste hoek over de koraal sleept. Langzaam, mee met de warme wind.

De volgende morgen wandel ik langs het strand naar de andere kant van het bosje. Tussen de bomen zie ik oude generatoren uit de tweede wereldoorlog staan. Verroest en vol vogelpoep. Een stukje verder staat de vlaggemast waar Arie over sprak. De gedenksteen getuigt dat het eiland tot Frankrijk behoort. "Republique Française - Bougainville" staat erin gebeiteld. De boobies trekken zich van mijn aanwezigheid weinig aan. Ze blijven rustig zitten. Als ik hurkend dichterbij kom, kijken ze me, met de kop scheef, argwanend aan. Boobies leggen twee eieren per broedperiode. Het kuiken dat het eerst uitkomt, heeft geluk, want het tweede wordt verstoten, en valt bijna altijd ten prooi van de krabben. Maar o wee als de krabben proberen het eerste kuiken ook te pakken. Met de vervaarlijke bek pikken de boobies op de krab in, die de aftocht moet blazen. De boobie-ouders gaan om beurt vissen en op het kuiken zitten. Ook voor de vogels is het een permanente strijd tegen de hitte. Waar bij ons, in de koudere streken, de vogels op een ei zitten om het warm te houden, blijven ze hier zitten om de eieren koel houden. Als het ei slechts voor drie minuten in de volle zon ligt, is het embryo al dood. Levend gekookt. Eens het kuiken een paar weken oud is, en het zich zelf tegen de krabben en de hitte kan beschermen, wordt het soms alleen gelaten. De kuikens staan dan rechtop te slapen in de volle zon, als kleine donzen standbeeldjes, verspreid tussen de koraalbrokken en kokosnoten. Als ze, net zoals de volwassen vogels, last krijgen van de warmte, laten ze hun wangzak trillen, of slaan ze met de vleugels. Het is bijna onvoorstelbaar dat dieren in deze ondragelijke hitte kunnen overleven...
Ik sta er versteld van hoe dicht ik bij de vogels kan komen. Ze zien de mens niet als vijand, enkel maar als een 'ding', kleiner als een boom, groter als een vogel. Misschien zien ze ons zelfs als bewegende palmboom. Iets om op te zitten, en flink onder te poepen...
In tegenstelling tot de fosforrijke lagune waar bijna geen leven mogelijk is, kan Clipperton rekenen op een weelderige zeefauna en -flora. Een rijke planktoncultuur is het begin van een lange voedselketen. Elk dier in die keten dient als voedsel voor het dier in de volgende stap van de keten. De haaien beëindigen de keten, en hebben zelf geen vijanden. Waar de landkrabben op het land geen predatoren hebben, mogen ze zich niet te dicht bij het water wagen. Af en toe glijdt er een mureen, een zeeslang, uit de golven, en grijpt een krab vast. Indien mogelijk, zien de murenen er nog onvriendelijker uit als de haaien. Met een vervaarlijke grote muil en krachtige kaken, kunnen ze zo door het harnas van de krab bijten. Mensen vallen ze maar aan, als je er op trapt, of als de mureen zich bedreigd voelt. Een groter gevaar gevaar vormt de zee-egel. Met zijn lange pinnen nestelt dit diertje met een doorsnede van amper 5 centimeter, zich bijna onzichtbaar in het zand. Zijn pinnen zijn hard genoeg om door een dikke schoenzool te steken. Als je erop trapt spuit de egel via de stekel, een gif in je wonde. Dat gif kan je tijdelijk of zelfs, als de wonde niet goed wordt verzorgd, permanent verlammen. De zee mag er idyllisch uit zien, het gevaar loert vanuit elke hoek, van onder elke steen.
De spinkrabben, met hun klein lijfje en lange poten, trekken zich van dit gevaar niks aan. Vliegensvlug springen ze van steen tot steen. Wat een verschil met de landkrabben, die zich aarzelend traag voortbewegen.
Terwijl ik terug naar het kamp slenter, valt het me op hoe weinig schelpen er op het strand liggen. Ik had verwacht om een paar grote exotische exemplaren op de kop te kunnen tikken, maar moet me tevreden stellen met de enkele kleine wit-zwart gespikkelde slakschelpjes die hier en daar op de vloedlijn liggen.

Terwijl ik op de kleine helling, die het strand van het kamp scheidt, omhoog klauter, vervaagt het geruis van de zee, en hoor ik weer het vertrouwde geluid van de generatoren. Een eind verder zit Pete op een plastieken toiletpotje rustig zijn behoefte te doen. Hij heeft een boekje mee, en geniet blijkbaar van het toilet met het mooiste uitzicht in de Pacific: een toilet tussen de palmbomen, met een zicht op het strand, de hel blauw-groen-gele zee rond het eiland, en de Spirit die rustig op de golven dobbert. Ik weet trouwens niet waar dat toiletpotje plotseling vandaan komt. Normaal doen we onze behoefte tussen de bomen. Vaak moet je je dan ook hurkend voortbewegen, want de krabben vinden menselijk afval blijkbaar een delicatesse. Het gevoel van krabbescharen tegen je edele delen is niet bepaald prettig. Wel vormen de krabben zo de ideale vuilsnisdienst. Al ons papier, karton en plastiek afval wordt verorberd. De drankblikjes laten ze liggen. Op een avond krijgen we koteletjes als avondmaal en smijten de afgekloofde ribbetjes over de omheining. De krabben gaan aan de haal met stukken been, tot viermaal groter als hen. En sleuren maar.

"Ha, Peter, eindje gewandeld?"
Charly ligt wat te rusten in de schaduw van de tent. Hij heeft de nachtshift gedaan. Op de nok van de tent zit een grote donkere booby, die zich probeert in evenwicht te houden terwijl de tent zich met felle rukken in de wind beweegt.
Charly volgt mijn blik."Hij zit er al sedert gisteren avond, en heeft de ganse tent al volgescheten", lacht hij, "Heb je trouwens de vogels op onze antennes en spankabels al gezien?"
Hij staat op en wijst naar de grote mast die het dichtst bij de bomen staat. Boobies zitten op een rijtje bovenop de antenne. De horizontale elementen buigen door onder hun last. Een paar elementen hangen al scheef. Af en toe schiet Pete fluitkogels af, om het aantal vogels te beperken. Op de spankabels die schuin uit de top van de mast, naar de grond zijn gespannen, speelt zich een komisch toneeltje af. Een rijtje boobies probeert zich in evenwicht te houden, maar door de helling van de kabels, glijdt de ganse rij onder luid protest, langzaam naar beneden. Als de onderste vogel aan de grond komt, houdt hij zo de ganse rij tegen. Maar al spoedig wordt de druk te groot, en vliegt hij krijsend omhoog. Hij gaat opnieuw in het rijtje zitten en dan is het weer aan de volgende onderste boobie om van tussen de rij geperst te worden en de rangen bovenaan te vervoegen.
In de lucht zijn boobies sierlijke vogels die urenlang op de wind kunnen zweven, maar op de grond zijn ze de lompste en stunteligste dieren die ik ooit zag. Als een booby landen wil, vliegt hij heel traag laag boven de grond. Nog voor de grote poten de grond raken, maken ze loopbewegingen. Op de grond lopen ze dan nog een vijftal meter uit. Vaak hebben ze de afstand tot de grond mis ingeschat, en komen ze pardoes op de bek terecht, of landen ze te snel, en vliegen ze hals over kop tussen de kokosnoten. Ook het opstijgen is een komisch gezicht. Deze zware vogels, met een vleugelspan van minstens een meter, nemen een lange aanloop voor ze de vleugels spreiden en een poging doen om 'airborne' te worden. Tijdens die aanloop struikelen ze vaak over hun eigen poten, of over een kuiltje of kokosnoot, en landen in een klein stofwolkje, op hun buik.

Capt'n Mike en Biff komen net toe met een verse lading drank, koelijs en benzine.
"Ga je eens mee tot aan de rots", stelt Mike voor?"Graag, met de skiff over de lagune?""Mmm, kom laat ons vertrekken", knikt Mike.
Ik steek mijn fototoestel in een plastiek zakje, tezamen met wat zonnecrème en pommade, en loop met hem tot bij onze geïmproviseerde aanlegsteiger.
Langzaam varen we over de lagune, tegen de wind in. Het water plets in ons gezicht. Af en toe gaat de buitenboordmotor met een loeiend geluid over zijn toeren als het schroef weer eens in de algen verward raakt. De lagune is ondiep, we varen door de donkerste plekken, die ook de diepste zijn. Er is één plaats in de lagune die onpeilbaar diep is. In de jaren '70 probeerde kapitein Cousteau met een duikersteam in dat gat af te dalen, maar ze bereikten nooit de bodem. Een vijftig meter diep was het water gel-achtig, heel troebel en warm. De fosfor beet in hun handen, en eens weer aan het oppervlak, zagen ze dat alle metalen delen van hun duikerpak geoxideerd waren. In de waarde van een paar minuten was hun gordel met loden gewichten zwart aangeslagen. Cousteau noemde het gat 'Le trou infini', het oneindig gat. Waarschijnlijk is het de lavamond van de vulkaan die miljoenen jaren geleden Clipperton vormde.

We naderen de rots, die op een klein schiereilandje in de lagune uitsteekt. Mike legt de motor af, en we laten ons naar het kiezelstrandje glijden. We trekken de boot op, en slenteren in de richting van het strand. Het koraalrif is hier veel breder en ongelijkmatiger als bij onze landingsplaats. Golven van bijna twee meter hoog slaan bruisend en kolkend op de grote brokken in. Alain vertelde dat dit een goede landingsplaats zou moeten zijn. Ik kan het mij niet voorstellen. Het rif steekt hier en daar zelfs boven het water uit. Op het strand ligt de houten romp van een schip waar nog wat vergane ijzeren pinnen uit steken. Ik herinner me de foto's van Alain die het wrak van een oud 18de eeuws fregat moesten voorstellen. Ik vertel het aan Mike, die de pinnen betast. "Mmmm zou kunnen, het is in elk geval oud, het is ijzer en geen staal. Ijzer wordt al lang niet meer gebruikt in scheepsrompen."
Alain had me gevraagd voor hem een stukje hout van dit wrak mee te nemen. Dat is de enige soevenier van het eiland dat hij vergeten was.
Het strand ligt bezaaid met wrakstukken die bij ons al lang in de antiekwinkel zouden liggen. Hier en daar steken glazen bollen boven het zand uit. Die bollen, gevuld met lucht, werden vroeger gebruikt om visnetten drijvende te houden... Zo gaat het op verlaten eilanden: je vindt er echte antieke dingen die bij ons thuis, op het strand, al lang zouden gejut zijn. Soms voelt het alsof je terug gaat in de tijd: een verlaten eiland als een teletijdsmachine... Wie weet hoe oud de lucht in die glazen bollen is. Lucht die misschien nog dateert van de tijd vóór de eerste fabrieken, vóór de eerste auto's...

Mike kan met zijn duikersbroek moeilijk lopen, en zegt dat hij me een paar uur later zal oppikken. Ik knik, en ploeter verder in de dikke laag met fijngeslagen schelpjes en koraalbrokjes. Het lijkt bijna op grind. In het water schieten donkere zwarte visjes schichtig uiteen. Ik klauter de helling omhoog en zie dat ik dicht bij de rots ben. Een smalle strook zand verbindt het strand met de rots. Plots overvalt me het angstig gevoel dat ik alleen ben. Het vertrouwd geluid van de ronkende generatoren is al lang niet meer hoorbaar. Het ruisen van de zee wordt overstemd door het zacht zuchten van de wind die rond de rots speelt.De rots ziet er spookachtig en geheimzinnig uit. Ze heeft een uitermate grillige vorm, bedekt met wit-grijze vogelpoep, doorkliefd met inhammen en grotjes. Krabben zitten in de spleten op mekaar gedrumd. Voetje voor voetje schuifel ik een grot in. Het gewelf is een paar meter hoog, en voor me zie ik al de lucht aan het einde van de grot. Het is alsof ik als een archeoloog een oud heidens heiligdom betreed. Het is er muisstil, geen generatoren meer, geen golven, geen vogelgekrijs meer. Ik ben er alleen, helemaal alleen met het gezucht van de wind. Aan het einde van de grot contrasteert de helblauwe lucht, met een enkele witte vogel, zwevend boven de gitzwarte randen van de rots. Tussen de rotswand door klim ik verder. Het is alsof er ooit een pad was, maar grote stukken rots versperren het.

Voor me steekt een grote brok groenachtig metaal uit de grond. De lantaarn van de Mexicaanse vuurtoren! Als ik de korrelige koperen delen betast, is het alsof ik tientallen jaren terug in de geschiedenis stap. Dit is het lichtbaken dat rond 1912 door de beruchte Mexicaanse vuurtorenwachter, Alvarez, werd onderhouden. Dat was tijdens die tijd dat het Mexicaanse garnizoen, onder leiding van Kapitein Ramon de Arnaud, het eiland bezet hield. Ik zie, als in een film, de Mexicaanse soldaten voor me, die in de hitte en vochtigheid van het eiland proberen een menswaardig bestaan te lijden. Wat een schok voor de officieren en vooral voor hun vrouwen die op het vasteland het modaine leventje van balzalen, juwelen en attenties van geuniformiseerde playboys gewoon waren. Wat kregen ze in ruil? Een godverlaten eiland, omringd door een verradelijk koraalrif, met als enig lichtpuntje in hun bestaan, de komst van de maandelijkse bevoorradingsschepen. Tot de Mexicaanse overheid hen vergat, en die schepen weg bleven. De vrouwen en kinderen bleven alleen achter nadat hun mannen door de haaien waren opgepeuzeld. Toen al waren hun aantallen door scheurbuik en dysentrie gedecimeerd. De kleine oogst aan kokosnoten was niet genoeg om de nodige hoeveelheid vitamine C te leveren. Ik hoor het gehuil van de moeders die om hun dode kinderen weenden. Eens het evenwicht tussen levenden en de produktie van kokosnoten was bereikt, bleef de bevolking stabiel. Zonder andere mannen op het eiland, kwam Alvarez, de vuurtorenwachter, op het toneel. Tot dan toe hield hij zich teruggetrokken in een hut naast de rots, en had weinig kontakt met de anderen. Alvarez begon de vrouwen te terroriseren. Dwong ze één voor één om wekenlang bij hem te blijven, verkrachtte en brutaliseerde ze. Wie niet boog voor zijn wil werd ter plekke afgemaakt. Hier gebeurde het allemaal, bij deze rots, het gehuil, het getier en gevloek. Tot Alicia de Arnaud, de vrouw van de kapitein, Alvarez letterlijk een kopje kleiner maakte.
Hogerop zie ik de betonblok waar ooit de lichtklok op stond. Er zijn sporen van treden, uitgehouwen in de rots. Voor mijn neus bengelt een koord met knopen naar beneden. Ik probeer naar boven te klauteren, maar glij uit op de slijmerige vogelpoep.
Ik vervolg de gang tussen de rotswanden, en kom langs de andere kant van de rots uit. Hier zijn nog de fundamenten van Alvarez' hut te zien. Langs de buitenkant van de rots staan gedenkstenen die ooit door franse schepen zijn achtergelaten. Ik zoek de gedenkplaat van Alain's expeditie, maar vind ze niet.

Mike is nog niet te zien, en ik wandel verder in oostelijke richting, van ons kamp weg. Mijn voeten schieten door de harde bovenlaag van het zand en de fijne koraal. Ook hier hebben de krabben hun werk gedaan. Enkele honderden meters verder staan een vijftal eenzame palmbomen. Er liggen resten van antennes en draden onder. Dit moet het kamp van de Amerikaans-Duitse expeditie in 1987 zijn. Wat een gedacht om hier aan land te gaan. Op de kaart is er wel een landingsplaats aangeduid, maar de golven beuken woest op het rif. De takken van de palmbomen bieden maar weinig schaduw. Geen wonder dat die expeditie zoveel problemen had met de hitte... Wat verder liggen de resten van een LST, een amerikaans landingsvaartuig. Dit moet de plaats zijn waar de amerikanen tijdens de tweede wereldoorlog aan land zijn gekomen. De munitiedepots waar Alain over sprak moeten hier vlakbij liggen. Een grillige metalen vorm staat eenzaam op het land. De resten van een heftruck. Ernaast ligt de grijper van een kraan en staat een bordje "Attention, munition". Over een oppervlak van bijna honderd meter spreidt het munitiedepot zich uit. Er liggen duizenden hulzen van granaten en kogels onder de volle zon. Sommige liggen kriskras door mekaar, anderen staan netjes in rijtjes gerangschikt. Ik durf niet te dicht bij het depot te komen. Het bordje staat er waarschijnlijk niet voor niks. Ik zie dat niet alle hulzen leeg zijn, velen hebben er nog hun kop opstaan, bij anderen is het zwarte kruit eruitgelopen. Ik steek wat lege hulzen in mijn plastiek zak. Terwijl ik me vooroverbuig voel ik mij duizelig worden. De brandende zon eist weer zijn tol. Ik beeld me in dat ik alleen op het eiland ben. Gestrand na een schipbreuk, strompelend, misschien gewond, op zoek naar andere leven. Maar er is niemand te zien. Er zijn zelfs weinig vogels aan deze kant van het eiland. Mijn verbeelding slaat op hol en een licht gevoel van paniek doet mijn hart in de keel slaan. Alleen op dit eiland, zonder de beschutting van onze tenten, zonder Capt'n Mike die ons dagelijks komt bevoorraden,.. ik wil het niet meemaken. Ik wil hier weg, terug naar het kamp.

Maar Mike laat op zich wachten. Ik loop verder langs de kant van de lagune om zeker te zijn dat Mike me kan zien vanop het water. De zon bijt weer in mijn nek, ik trek zoals bij de eerste dag, de mouwen van mijn sweatshirt over mijn handen om mijn brandwonden wat te beschermen tegen de zon. Ik zijg neer in de schaduw van een enkele palmboom. De zon staat bijna loodrecht boven me. Mike komt niet af. Ik loop naar de zee, dompel mijn zakdoek in het water en leg het in mijn nek. Sporen? Overal zie ik voetsporen in het mulle zand. Die kunnen maar een paar uur oud zijn. Ik druk mijn schoenen in het zand, naast de andere sporen. Nee, het zijn niet mijn sporen. Een eindje verder heeft de indringer duidelijk in het zand gezeten. Gedroogde sinaasappelschillen liggen er rond. Piraten? De voetsporen lopen niet recht, en zijn duidelijk van één persoon, niet van een groep. Een drenkeling? Dat kan bijna niet. Wat als er nu iemand zich aan deze kant van het eiland zou verschuilen. Ik hoor geluid achter me, en met een ruk keer ik me om. Voetstappen.
"Peter?"
De grote strohoed van Mike komt boven de helling uit. "Ha daar ben je, ik was bij de rots aan het wachten, toen ik je hierheen zag lopen", zegt hij met de handen in de heupen.
Ik probeer te lachen, maar sta te trillen op mijn benen. Mijn verbeelding is op hol geslagen. Of niet? Ik wijs zonder iets te zeggen naar de voetsporen en de appelsienschillen.
"Ron. Ik kom net terug van het kamp, en zag Ron, die me vertelde dat hij vanmorgen tot bij het munitiedepot had gewandeld. Hij is via dezelfde weg teruggekomen", lacht Mike.
"Ja, natuurlijk, stom van me", mompel ik en we stappen naar de sloep.

Terug in het kamp zwijg ik over mijn paniek, maar vertel Arie in het honderduit over de rots en de munitie, en toon trots de lege granaathulzen die ik heb buitgemaakt.
Een paar boobies hebben een antenna scheef getrokken.We laten de mast neer en herstellen de schade. Charly draait de mast weer naar boven, en maakt één van de spankabels vast aan een scheefgezakt waterreservoir. Hij kijkt erin. Het ligt vol met dooie boobies.
Het wandelen gaat me trouwens moeilijker af. De constante hoge vochtigheid en het gebrek aan zoet water om je eens lekker af te spoelen eisen hun tol. Mijn huid aan de binnenkant van mijn dijen is ontstoken. Ook Ron had er al een tijdje last van. We hadden altijd gelachen hoe die met een pijnlijk gezicht, en met open benen rondwaggelde, maar nu was het mijn beurt. Bovenaan mijn dijen tekent zich een grote rode plek af, die kwalijk ruikt. Ontsmetten helpt al een tijdje niet meer. Met veel dankbaarheid neem ik de grote plakverbanden aan die Ron van Capt'n Mike had gekregen.

De dagploeg trekt zich terug, en ik mag in de nachtploeg de pile-up trotseren op de radio.
Plots duiken twee gestalten uit de duisternis tevoorschijn. Capt'n Mike en Biff, kletsnat.
"Hey, wat doen jullie hier?", vraag ik verbaasd, het is uren geleden dat ze met de lege koelboxen weer naar de boot zijn vertrokken.
"We waren bijna verdronken", antwoordt Mike, en hij vertrekt zijn mond in een scheef lachje.
"Hoezo?", vraagt Pete, die ook zijn koptelefoon heeft afgelegd, en ongerust naar het druipnatte tweetal kijkt.
"Wel, er is een stevige wind komen opzetten, en we probeerden toch nog van het eiland te geraken. Lee, Biff en ik zaten in de sloep, Lemmonhead cirkelde buiten de koraal in de Zodiac rond."
"Oeps, waar is Lee nu?" vraag ik. Ik herinner me dat Lee niet kan zwemmen.
"Wacht, dit moet je horen", grinnikt Biff.
"Net als we door de koraal gaan, komt een grote golf opzetten, en tilt de sloep op. Ik vrees dat ze over kop gaat, en roep dat iedereen eruit moet springen. Lee en ik doen dat, maar Biff krijgt de kans niet. De skiff slaat niet over, maar draait rond zijn as, en komt, met de punt in de richting van het eiland te liggen.", vertelt Mike, grote gebaren onderstrepen het geweld van de golven, en de wending van de boot.
"Toen ik mijn ogen weer opendeed, zat ik met boot en al weer op het strand. De golf heeft de skiff meegesleurd, als ware het een surfboard.", mompelt Biff, en hij schudt meewaardig met zijn hoofd.
"En Lee", vraag ik weer.
"Wel, Lee", zegt Mike aarzelend, maar kan zijn lach niet bedwingen, "Lee, je weet wel he, Lee die had zo'n plastiek visserbroek aan, met riemen over zijn schouders. Hewel, Lee, vloog dus in de zee, net over de koraal. De broek vulde zich met water, en trok hem naar beneden. Hij heeft onder water zijn broek afgetrokken, en is tot bij de Zodiac gesparteld. Die heeft hem van de koraal weg getrokken."
"En wij weten toch iets, wat jullie niet weten", lacht Biff, en hij trekt een lange neus naar ons, "Lee had niks aan onder zijn plastiek broek, hahaha! Hij is in zijn blootje aan boord van de Spirit mogen klimmen, hahaha! En kijken dat Kelly deed, hahaha!"
"Via de walkietalkie meldde ze dat ze niet wist dat hij zo'n klein piemeltje had", lacht nu ook Mike.
"Lee heeft zich verdedigd door te zeggen dat het van de schrik was", meesmuilt Biff, "maar dat geloof ik niet".
"En nu staan we hier. De buitenboordmotor van de skiff doet het niet meer, maar morgen kijken we verder. Koning, o koning, kunnen we hier overnachten?", smeekt Mike gemaakt, en hij knielt onderdanig voor Pete.
"Nou", snuift Pete, hij speelt het spelletje mee, "mooi niet, wij hebben geen plaats in ons hotel voor logies, hahaha!"
Ron, die ook van het verhaal heeft genoten, duwt beiden een blikje Budweiser in de handen. "Tuurlijk kunnen jullie hier blijven, wat dacht je".
Zie ik dan toch een klein lichtje van teleurstelling in Mike's ogen? Hij heeft deze keer de duimen moeten leggen tegen de golven. Dat gebeurt blijkbaar niet vaak. Of zou de vloek van het eiland toch nog niet ontkracht zijn?

Bron: Foto's Arie Nugteren (PA3DUU)

Ga verder naar Hoofdstuk 8: Maar hoe geraken we van het eiland

No comments: