10. We komen eraan, ik ruik de vogelpoep al!

Zaventem, 16 januari 1993

Het vliegtuig stijgt op en laat het grijze, mistige België achter zich. Arie en ik vliegen tezamen. We hebben daarnet afscheid genomen van Tine.
"Zorg goed voor hem" had ze Arie op het hart gedrukt.
Hier heb ik van gedroomd, terug naar een eiland, weer op weg naar het onbekende. Wekenlang had ik mij ingebeeld dat bij het opstijgen van het vliegtuig 'Slave to love' van Brian Ferry zou in mijn oren klinken. En het klinkt niet alleen in mijn oren, het DREUNT erin. Ik laat mijn eilandgevoel de vrije loop en geef Arie een vriendelijke por in de ribben.
"We hebben het weer voor mekaar, Arie, hier gaan we weer!"
Een tussenstop in Londen en San Francisco, het lijkt wel een replay van de trip naar Clipperton...

We komen tegen 10 uur 's avonds in Honolulu aan en de warme wind waait ons in het gezicht terwijl we naar de uitgang van de vlieghaven wandelen.
"Peter?", een jonge man, ietwat klein van stuk met donkere ogen kijkt me vragend aan.
"Ja, ik ben Peter"
"Hey, ik ben Paul, we waren al een tijdje aan het wachten op jullie, maar we wisten niet hoe je eruitzag". Paul is het Franse expeditielid.
"Dag Paul, je zou me toch van verre moeten herkennen, wie anders ziet er uit als een zotte Belg? Blij van je eindelijk te zien, na de ettelijke telefoontjes die we mekaar gaven in de vorige weken, hier is Arie."
"Dag Arie, Burt staat daar te telefoneren, hij komt er zo aan. Mike wacht op ons in de wagen."
Burt en Mike, de twee expeditieleiders pendelen heen en weer tussen ons hotel en de vlieghaven om de binnensijpelende teamleden op te halen.
Burt is een rustige blonde vijftiger, die heel bedachtzaam en met veel humor praat. Als hij tot je spreekt, sluit hij vaak de ogen, alsof hij zich concentreert en woord per woord afweegt.
Mike is een late veertiger, ietsje gedrongen gestalte, met een wat bruut gezicht. Zijn rode neus staat hem grappig. Hij lijkt op een gezonde boer uit de Vlaamse Westhoek. Ook hij praat langzaam maar handelt zenuwachtiger. Zoals Mike als Burt stralen vertrouwen uit. “Met deze expeditieleiders zitten we goed.”, denk ik.
Alhoewel Arie en ik 24 uur gevlogen hebben, willen we eerst nog iets drinken, maar de anderen willen naar bed.
"Afspraak voor ontbijt morgenochtend om half zeven in het restaurant", zegt Burt nog.

's Nachts zijn nog een paar expeditieleden toegekomen. Ian, de Engelsman is ook al een veertiger - ik ben het jongste teamlid -, gebruind en spreekt een heel beschaafd Engels. Hij is piloot bij British Airways en vliegt op lange afstandsvluchten. Op die manier heeft hij al een flink stukje van de wereld gezien. Vandaag Mexico city, morgen Tokio en volgende week maandag Bangkok, dat lijkt me wel wat.
Phil, de technieker van de groep, is onze ouderdomsdeken. Hij is kalend blond, baard en ietsje stilletjes. Hij heeft geen expeditie-ervaring, maar elektriciteit en elektronica hebben voor hem, als eigenaar van een bedrijf die industriële transformatoren maakt, geen geheimen. Als vriend van Mike vroeg hij een plaatsje bij deze expeditie, en een goeie technische kracht is altijd welkom. Je weet maar nooit... Ook Randy, een rijzige en lenige mijningenieur uit Colorado, heeft nog geen expeditie-ervaring, maar hij is een goede wedstrijdoperator en heeft de reputatie een werkpaard te zijn. Ook hij spreekt langzaam en zit boordevol humor.
's Avonds komen Walt en Bob ons vervoegen. Walt is een zwijgzame man, goedbehaard, en straalt rust uit. Hij heeft de meeste sponsoring voor het team bij mekaar geraapt, via zijn connecties in de zakenwereld. In Denver runt hij een bedrijf dat geluidsapparatuur voor concertzalen en stadions installeert. De manier waarop hij uiterst bedachtzaam, elk woord afwegend, spreekt, verraadt een geboren zakenman.
Ik had er naar uitgekeken om Bob te leren kennen. Bob is een operator met wereldfaam en heeft enige wereldrecords op zijn naam staan. Ik vreesde ervoor iemand met een groot ego te ontmoeten, maar terwijl we, naast elkaar de volgende morgen aan de ontbijttafel zitten, blijkt deze rijzige 'Zuiderling uit Georgia', een uiterst vriendelijke en uitnodigende persoonlijkheid te hebben. Ik vertel hem hoe ik hem gans anders had voorgesteld, en hij antwoordt minzaam:
"Mensen zijn soms gans anders dan je je inbeeldt, Peter, maar misschien heb je het nu wel verkeerd voor, misschien heb ik wel een groot ego, haha."
Als ik stiekem, vanuit mijn hoekje, mijn teamgenoten bekijkt, voel ik me op mijn gemak. We hebben twee uitgesproken diplomatisch expeditieleiders die de expeditie goed hebben voorbereid. De andere leden zijn stuk voor stuk vriendelijke mensen die een job met grote verantwoordelijkheid hebben, en over een grote dosis ervaring in het radioamateur-wereldje beschikken. Met dit team moet het lukken.

Tegen de tijd dat we onze eerste werkvergadering houden, zijn we al vrienden geworden en gaan vertrouwelijk met mekaar om. De werkvergaderingen verlopen keurig en doelgericht. Ons gemeenschappelijk doel is een blijvende indruk van professionalisme bij de radioamateurs achterlaten. En vijftigduizend radiocontacten, een nieuw wereldrecord. De rest is bijzaak.
We bespreken allerlei open kwesties, hoe we gaan landen en op welke manier de verschillende radio-tenten worden opgezet. Wie met wie gaat opereren, of iedereen akkoord gaat met de afgesproken frequenties, wat er moet gebeuren als er wrijvingen binnen het team zijn. Alle mogelijke vragen en discussies worden vooraf besproken. Ik bedenk me wat een verschil dit is met de Clipperton-expeditie, waar geen enkele afspraken bestonden, en er ook niemand de leiding nam. Ik zie ernaar uit om ook het verdere verloop van de trip te kunnen vergelijken met Clipperton.

Maandag 18 januari 1993
We rijden met onze busjes naar de vlieghaven. De wekelijkse vlucht van Air Nauru die ons naar Christmas eiland in het oosten van de Kiribati-republiek zal brengen, is gisteren toegekomen. Per toeval logeert de crew in hetzelfde hotel als wij, en Ian heeft als collega-piloot al snel met hen kennis gemaakt. De vlucht naar Christmas wordt soms uitgesteld omdat de brandstofbevoorrading bij de tussenlandingen van slechte kwaliteit is, maar alles ziet er goed uit.
Een ander potentieel probleem is dat we elk maar dertig kg bagage mogen inschepen, maar de vriendelijk stewardessen letten er bij het inschepen niet op. Ze zijn wat verbaasd als we vertellen dat we op expeditie vertrekken en dat die grote ronde buis, geen antennes maar een bazooka bevat, en die kartonnen dozen reserve ondergoed voor Paul is. Dit is trouwens een grapje die de ganse trip zal meegaan: Paul heeft het aandringen van Burt om zo weinig mogelijk persoonlijke bagage mee te nemen wat letterlijk genomen en heeft een piepklein valiesje mee.
"Blauw ondergoed met een roos biesje op", beweert hij tegen de stewardess.
Deze speelt het spelletje mee, en vraagt Burt bij het inschepen: "Uw ticket, paspoort en uw ondergoed asjeblieft!"
Burt kijkt haar met grote ogen zo onbeholpen aan dat we het allemaal uitproesten. Onze paspoorten worden voorzien van een visa voor de Kiribati-republiek, en we maken kennis met een Hawaiiaanse radio-amateur, Pat, die ons naar de vertrekhall begeleidt. Pat toont ons hoe hij met zijn walkie-talkie zijn ganse radiostation vanop afstand kan bedienen. Hij zal op die manier regelmatig met ons kontakt houden, in geval van nood, belooft hij. We wuiven die onheilspellende gedacht weg met:
"Dit wordt een fluitje van een cent, zet dat maar uit je hoofd."

"...en roken is verboden op alle Air Nauru vluchten", besluit de lijvige stewardess aan boord van het vliegtuig, nadat ze in een grappig Engels met een Polynesisch accent heeft uitgelegd waar de nooduitgangen zijn en tijdens de demonstratie van de reddingsvesten zich met de grootste moeite in een klein oranje prulletje wurmde.
"Aaah, roken verboden, dat wordt onze dood nog voor we landen", grapt Paul. Hij en ik zijn de enige rokers in het team, en we hebben front gevormd tijdens de discussie over al dan niet roken in de radio-tent. We hadden het pleit gewonnen omdat we beiden beweerden dat onze 'rate', de snelheid waarmee we radioverbindingen leggen, tenminste met twintig kontakten per uur zou verminderen als we onze sigaretten moeten ontberen. Ik heb wel goed moeten lachen omdat Paul met veel omhaal zes sloffen Marlboro kocht in de taxfree shop.
"Met één slof heb ik wel genoeg voor twee weken", dacht ik.

Langzaam glijdt Hawaï van onder onze voeten uit en de Stille Oceaan lacht ons toe. Iedereen lacht en grapt ontspannen, maar we weten dat iedereen weet:
"Nu gaat het beginnen, we zijn eindelijk onderweg". Ik glimlach bij de herinnering hoe in San Diego een zeehond ons uitgeleide deed. Wat zou hier de geluksbrenger zijn? Zeker niet het karig maal dat de corpulente stewardess ons komt brengen.
Vijf uur later zien we Christmas eiland naderen. Christmas heeft één van 's werelds grootste lagunes. Het lichtgroene water tussen de landstroken contrasteert fel met het diepblauwe van de oceaan. We landen op de "internationale" luchthaven , terwijl Ian ons spottend opmerkt dat er maar drie vliegtuigen per week landen.
Voor we mogen uitstappen wordt de passagierskabine bespoten met insectenspray. Kwestie van geen kwalijk ongedierte op Christmas binnen te brengen..



Terwijl we uitstappen slaat de hitte en de vochtigheid ons om de oren. Dat zal wel even wennen worden. Beth en Dave, de twee biologen die ons op de trip zullen vergezellen blijken ook op hetzelfde vliegtuig te zitten. Voor Beth, een jonge vrouw die onzeker en met ietwat schichtige ogen spreekt, is dit haar eerste trip naar Howland. Dave daarentegen is een ouwe rot in het vak. Hij is een pezige zongetaande man met een witte haardos en een korte baard. Ik schat hem ergens zestig jaar oud. Hij blijkt net zeventig geworden te zijn, maar ziet er in zijn short en Hawaï hemd bijzonder kwiek uit. Hij kent de Stille Zuidzee als zijn broekzak en was reeds meerdere malen op Howland. Hij herkent onze kapitein Bill die op ons staat te wachten. Bill heeft de enige vrachtwagen op het eiland gehuurd en we laden onze bagage in. Al het grotere en zware materiaal zoals generatoren, antennes, masten, zenders enzovoorts, is een paar weken voordien al in Hawaï aan boord geladen. Onze boot, de 'Machias' ligt voor anker buiten de lagune, legt hij uit, en we moeten met de zodiacs vanuit de haven naar de boot toe varen.

Bij de haven, niks meer als een houten aanlegsteiger, wachten we op de zodiac die ons naar de Machias moet brengen. Als we het klein rubberbootje de lagune zien in varen, kijken Arie en ik mekaar onthutst aan.
"Is dat één van de twee zodiacs van de Machias die ons op Howland moet droppen?", zucht ik spottend.
"Wat een niemendalletje", lacht Arie ongelovig en schudt medelijdend met zijn hoofd.
Een dikke gebruinde man stuurt het bootje naar de aanlegsteiger.
"Het is alsof het bootje een rubberen eendje is, waarmee die dikkerd zich drijvend houdt", lach ik.
"O jeetje, o jeetje, dat gaat mis, dat gaat mis", voorspelt Arie.
Het rubberbootje is waarschijnlijk nog geen twee op anderhalve meter en lijkt allesbehalve zeewaardig. De dikkerd blijkt Bill, de scheepsmaat, te zijn die ons als 'Big Bill' wordt voorgesteld.
Het bootje is zo klein dat het maar een minimum aan bagage en twee mensen aan boord kan nemen. Het duurt ruim een uur eer ze terugkomt achter de tweede lading. Burt huurt een catamaransloep van de lokale vissers, en we laden de rest van de bagage in één keer in. Kapitein Bill lijkt wat onthutst over ons gebrek aan vertrouwen in zijn zodiac, maar zegt niks.
De Machias dobbert net naast de ingang van de lagune. Ze lijkt veel kleiner dan op de foto's. Een miniem achterdekje van amper twee bij twee meter, vooraan twee grote slaapcompartimenten die grotendeels zijn volgestouwd met ons materiaal. Wij moeten met zijn tienen in één ruimte tussen onze masten, zenders en antennes slapen. De bedden hangen tegen de wand, drie boven mekaar, en we hebben maar een spleet van een 70 centimeter om er ons in te wringen. Ik neem het onderste bed, dat moet de koelste plaats zijn. Jammer genoeg staan er allerlei dozen naast mijn bed zodat zelfs ik, ik ben nogal mager, toch alle moeite moet doen om me door de kleine opening te wringen. God zij dank is er air conditioning in de slaapruimte, anders was de hitte waarschijnlijk ondraaglijk.
De generatoren, tafels en stoelen en wat ander omvangrijk expeditiemateriaal ligt bovendeks gestouwd. De stuurhut doet wat ouderwets aan en het enige moderne apparaat is de satellietnavigatie. Meestal wordt er vanop het achterdek in open lucht gestuurd. Langs een steile trap komen we in een keukentje waar slechts één man tegelijkertijd in kan. De eetruimte is ook al niet veel groter. In het toilet kun je je nauwelijks draaien of keren...
"Nou dat wordt een avontuur", lacht Arie me toe.
"Nu weet ik hoe een sardine zich in een blikje moet voelen", grapt Burt.

Bill stelt ons voor aan de twee andere bemanningsleden. Kurt, de kok, is een gebruinde kerel met zijn haar in een paardenstaart. Hij heeft een vurige, driftige blik en een eigenaardig zenuwachtig, kort lachje. Ryan, de dekmatroos, is een jongen van zestien, die het lichaam van een dertiger heeft. Hij is ruim een hoofd groter als ik en tweemaal zo breed. Hij doet me denken aan Pete.
Pete.. Hij heeft me nog net ons vertrek naar Hawaï gebeld met de informatie dat hij de Machias had gehuurd voor een expeditie naar Kingman Reef. Het zal me benieuwen hoe bij hem deze schoener uit de vergelijking met de Spirit zal komen...

"Ik moet toegeven dat Kurt kan koken.", smek ik terwijl ik de lekkere geur van ons avondmaal in mijn bord opsnuif. We zitten met zijn allen bij zonsondergang op het achterdek te eten. Er is niet genoeg plaats voor iedereen om te zitten, en enkelen leunen tegen de reling.
"Het lijkt me een mirakel hoe Kurt er in slaagt in dat kabouterkeukentje zo'n diner voor zestien man voor mekaar kan krijgen", zegt Arie terwijl hij een grote brok mahi-mahi, tonijn, op zijn vork prikt.
"Kurt is een wonderkok", beaamt Capt'n Bill, "geniet er maar van, binnen een halfuur lichten we anker en varen we af."
Een school kleine visjes springt uit het water, wild opgejaagd door een tonijn. De zon gaat onder en laat een fel oranje-rode hemel achter, waarin de eerste sterren al flikkeren. De zachte warme bries blaast door onze haren.
"Dit komt goed", mijmer ik, maar moet me eventjes bedenken als ik zie hoe het anker wordt gelicht met een oud kreunend pneumatisch pompje. Ze krijgen het anker niet op zijn plaats en de Bill gaat er bovenop staan tot het kreng er met volle geweld in schiet.
De motor schiet aan en met een droog gekuch puffen we de avondzon tegemoet. Howland, we komen eraan!

Iedereen zoekt de kooien op, maar Bob en ik delen nog een whisky. Dat had hij me nog beloofd: "Eens op de boot, laat ik je proeven van echte Zuiderse whisky!" Kurt tovert een blikje Cola tevoorschijn.
"Geniet er maar van", lacht hij genereus, "dit is het enige blikje aan boord!"
Ik denk dat hij een grapje maakt.
"Wat gaan we dan gedurende de rest van de trip drinken, whisky en water zeker?"
"Nou van de whisky ben ik niet zeker, maar van het water wel!""Hoe bedoel je, hebben we dan geen limonade of zo mee?"
"Nee", nu is het Kurts beurt om me onbegrijpend aan te kijken, "we hebben water van de ontziltingsmachine, en daar doen we wat poeder bij. Gatorade noemt het. Het bevat veel calcium, helpt je om in de warme streken het water langer in je lichaam te houden."
"Nou moe, en ik die altijd een hekel had aan water", bedenk ik me en zoek mijn kooi op. De airconditioning in de kajuit draait op volle toeren, en het is hartstikke koud. Ik trek mijn slaapzak over mijn hoofd en val in een diepe slaap.

De volgende morgen word ik gewekt door gestommel. Big Bill kruipt over onze bagage tot bij de airconditioning.
"Dat rotding heeft het natuurlijk weer laten afweten, verdomd nog aan toe, het is altijd hetzelfde.", moppert hij.
"Goeiemorgen, Bill, we kunnen wat warmte gebruiken, het was hier verdraaid koud vannacht!", troost ik hem.Walt trekt het gordijntje van zijn kooi open en verdwijnt naar het toilet. Onze eerste zeezieke.
Het is acht uur in de morgen, de zon staat al hoog aan de hemel. Een heerlijke geur van koffie en ontbijt komt uit de keuken. Ik strompel het klein trapje af en groet Kurt.
"Weg uit de keuken, je bent nog een half uur te vroeg", roept Kurt.
"Nou ik kwam enkel maar eens kijken", verontschuldig ik me verongelijkt.
"Een kok laat je best alleen als hij aan het werken is", fluistert Dave in mijn oren. Die ouwe rakker heeft al enkele keren met de Machias gevaren en kent zijn telgen.
"Neem maar wat koffie, en wacht maar af, je zult niet teleurgesteld zijn over wat Kurt tevoorschijn weet te toveren uit dit klein keukentje van hem", raadt hij me aan.
Ik neem een kopje uit het rek, maar Kurt snokt het uit mijn handen.
"Dit is mijn kopje, idioot, mijn kopje. Hier, zie je dit teken erop? Een surfboard. Wel, dit is mijn kopje, mijn kopje", snauwt hij. Hij houdt zijn stem wat in, maar het is geladen met agressiviteit. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat dit de joviale jongen is waarmee we gisteravond nog zijn laatste Colaatje gedeeld hebben...
"Okay, jouw kopje, jouw kopje, voor mijn part eet je hem op, maar je vertelt me dan welk kopje ik mag nemen!". Ik ben niet van plan me door dit mannetje op de kop te laten zitten. Ik ben hier klant, passagier, hij wordt veronderstelt voor ons te werken. Kurt kijkt me kwaad in de ogen en haalt vanachter een gordijn een reeks blauwe bekertjes.
"Dit zijn jullie kopjes, en nu vooruit ermee, laat me werken".

Met mijn kopje in de ene hand en de trapleuning in de andere stommel ik het trapje weer op. Bob komt vanachter de hoek kijken. Ik doe teken dat hij beter niks zegt.
"Agressief ventje, die Kurt, zeg. Ik neem per ongeluk zijn bekertje en hij slaat me bijna de kop in".
Dave komt bij me staan.
"Ah, niet zo van aantrekken, hij heeft een speciaal karakter, dat mannetje, maar hij valt wel mee."
In elk geval smaakt het ontbijt prima. Het is werkelijk ongelofelijk wat Kurt weet tevoorschijn te toveren, met zo weinig middelen. Maar hij is in alle staten. Zijn microgolfoven heeft het ook opgegeven. Dat belooft. Eerst de airconditioning, nu de microgolfoven, wat zal er volgen?

We hangen een draadantenne aan de mast, en installeren een zender in onze slaapruimte. Het valt niet mee, want er is sowieso heel weinig plaats. Als iemand voor de zender zit, moet hij rechtstaan als we langs willen. Er komt trouwens weinig uit de zender. We roepen herhaaldelijk op, maar er komt weinig antwoord. Tweemaal per dag hebben we een afspraak met een paar radioamateurs uit Colorado, en met Mark, mijn bloedbroeder uit Gent. Mark horen we niet, maar de signalen uit Colorado zijn des te sterker. We geven het goeie nieuws door dat we onderweg zijn, en alles goed gaat aan boord. Nog zes dagen varen. Elkeen neemt de microfoon over en zegt goeiendag. John en Jim uit Denver zullen onze expeditie in de gaten houden, en terwijl we op het eiland zitten, en in coördinatie met Mark, ons regelmatig feedback geven over hoe de andere radioamateurs onze operatie zien: “moeten we meer morse doen, of moeten we ons vroeger op de lage banden begeven?”

Mike, Bob, Burt en Walt zien er niet te best uit. Ze hebben wat last van hun maag, en slaan beleefd maar vastberaden een aantal maaltijden over. Een vriend die dokter is, heeft me deze keer speciale zeeziektepilletjes voorgeschreven, die prima werken.
"Mijn vrouw wordt al misselijk als ze in een zeteltjeslift zit. en zelfs bij haar werken die pillen als ze op een boot stapt.", had Rik me gezegd.
Daar heeft Walt geen boodschap aan, en hij verdwijnt regelmatig in het toilet. 'Toilet' is veel gezegd. Het is een kleine ruimte van amper een vierkante meter, afgesloten met een zware deur. Het doet tevens dienst als douche en wasruimte. Het ziet er allemaal een beetje verfomfaaid uit. Net zoals de ganse boot trouwens, ondanks het feit dat ze pas opnieuw in de verf is gezet. Benedendeks hebben we twee slaapruimtes. Vooraan slapen Ryan, Big Bill, Dave en Beth. De andere bedden liggen vol met ons materiaal. De tweede slaapruimte vooraan is voor ons. Paul, Ian en Phil moeten over ons materiaal heen in hun kooi kruipen. Tussen de twee ruimtes is ons toilet. Een zwaar luik sluit de toegang tot het dek af.
Bovendeks heb je de ouderwetse stuurcabine. De kapitein verdwijnt er regelmatig door een luik naar de motorruimte. Via de stuurhut kun je de trap af. Daar is Kurt’s luxekeuken, een eetplaats voor vier mensen en de slaapruimte voor Kurt en Bill, de kapitein. Er is ook een klein toilet, nog kleiner als die bij ons. Op het dek, achter de stuurcabine staat buiten een groot stuurwiel. Big Bill zit achteloos op een reddingsvlotje, met de handen losjes over het wiel.
"Is dit geen leventje hé", lacht hij.
Achteraan de boot is een kleine zitruimte, overdekt met een plastiek vel. Daar brengen we de meeste tijd door. Anders valt er niet veel te beleven op de boot. De tijd kruipt langzaam vooruit. De zeemijlen op de satellietnavigatie tellen af, maar te traag volgens ons gedacht, niettegenstaande we acht of negen knopen varen, de maximum snelheid van deze schuit.

's Nachts heb ik problemen om in te slapen. Sinds de airconditioning in de kajuit is uitgevallen, voelt de vochtige warmte drukkend aan. Soms is het 40 graden en de zweetdruppels lopen ons achter de rug. Tijdens de dag kunnen we het beneden maar een half uurtje uithouden. Bovendeks kunnen we ook al niet slapen, er is geen plaats. Vaak hou ik tijdens de lange slaaploze nachten Big Bill gezelschap. Hij houdt ervan om tijdens de nachtshift het stuurwiel over te nemen. De hemel is helder. Er staat geen maan en we kunnen de sterren nog duidelijker zien als op Clipperton. De melkweg met haar waas van duizenden sterren begeleidt ons. Venus staat net boven de horizon, vlak voor de boeg van het schip, en geeft soms zoveel licht als de maan bij ons thuis. Ik voel me nietig vergeleken bij de schoonheid en het oneindigheid van het heelal.

De dag voor de landing roept Burt iedereen tezamen voor de laatste vergadering. Beth legt het belang van de ecologie op Howland en Baker, het zustereiland, uit. De zeevogels komen enkel aan land om te broeden, de rest van de tijd leven ze op zee. Dave zal als eerste landen, en de plaats aanduiden waar we de kampen zullen opzetten. Die moeten 'vogelvrij' zijn, om zo weinig mogelijk vogels te storen. Elke vogel die we wegjagen, is een kuiken minder. Als we een ganse kolonie storen, zou het best kunnen dat er van die soort geen enkel kuiken uitkomt dit jaar. Voor bepaalde zeldzame soorten is dit rampzalig. Burt legt de landingsstrategie uit, en stelt ieders taak voor. Vragen? Geen vragen. Hij drukt ons op het hart om een lange broek, hoed en sweatshirt met lange mouwen aan te doen. Geen nood, Burt, ik heb vorig jaar op Clipperton mijn lesje geleerd. Hij deelt gordels met drinkflessen en zaklampen uit, en maant ons aan om matig te drinken. Hoe meer je drinkt, hoe meer je zweet. Walt bespreekt de strategie bij het opzetten van de kampen. We hebben drie radiotenten, die over een oppervlak van 600 meter worden uitgespreid. Elke tent heeft zijn eigen set generatoren en antennes. In het midden zullen we de slaaptent opzetten. 'Tent' is veel gezegd, het is een aluminium frame met een fijn gaas erover. We verwachten toch geen regen, Howland wordt immers de 'woestijn van de Stille Zuidzee' genoemd. De vorige vijf dagen op zee heeft de lucht altijd strak blauw gestaan, dus....
Bij valavond nemen we ons 'laatste' avondmaal op het schip. Morgen is de grote dag. Iedereen zit er wat stilletjes bij. Af en toe schettert Pauls schaterlach van op het achterdek. Ik zit op de voorsteven dromend naar de zonsondergang te kijken. De fel rood-oranje en purper kleuren van de lucht zijn adembenemend. Met mijn walkman luister ik naar muziek van Loreena McKennitt, 'The Visit'. Als het leven perfect kan zijn, dan moet het zeker hier te vinden zijn, in de Stille Zuidzee bij zonsondergang, met oude Schotse liederen in je oren. Ik voel me gelukkig en compleet. Bob leunt tegen de mast en geniet van het ogenblik, met zijn tweede dessert in de handen. We zijn hem 'Kan ik een extra dessert krijgen' gaan heten. Burt staat op de boegspriet en poogt de schoonheid van de zonsondergang op video vast te leggen. Ian leest onze positie af met zijn sextant. Walt, Phil en Randy leunen tegen de leuning en praten zachtjes met mekaar. Deze indrukken prenten zich in mijn geheugen: de kleuren van de lucht, mijn kameraden in het tegenlicht, hun licht geroezemoes en het klotsen van het water tegen de boeg van het schip, het ruisen van de wind in de zeilen op de achtergrond van deze adembenemende muziek. Het leven kan mooi zijn.

25 januari 1993, vijf uur in de morgen.
Het is nog donker buiten, maar iedereen is al op. We weten dat het eiland binnenkort in zicht komt en turen gespannen op het radarscherm terwijl Howland zich langzaam aftekent op de radar. Wat eerst maar een paar spikkeltjes op het groene scherm waren, vormen na enkele minuten de omtrek van het eiland. Howland, we komen eraan! De hemel in het oosten klaar lichtjes op, en in het tegenlicht zien we het 'Amelia Earhart' baken, het torentje gebouwd ter nagedachtenis van de luchtvaart-pionierster. Heel langzaam krijgt de lucht een donkerrode gloed en we zien de omtrekken van het eiland in de verte. Het komt laag boven de golven uit. Randy steekt zijn neus in de lucht en roept uit:
"Mmmm vogelpoep, ik ruik de vogelpoep, we zijn aangekomen! Ik ruik de vogelpoep al..."
En het klopt, de zilte zeelucht wordt doordrongen met het ammoniak-tintje dat ik me nog zo goed herinner van Clipperton.
Ik duik benedendeks en ga douchen. Ik hoor een luid gepiep. Het is alsof honderden muizen ergens onder mijn voeten kabaal aan het maken zijn. Maar het is een lang gerekt gepiep van verschillende tonen. De klanken doen me herinneren me aan iets, maar ik weet niet aan wat. Als ik weer boven kom, port Arie me in de zij.
"Hey Peter, net hetzelfde toen we bij Clipperton aan kwamen, weet je nog?", en hij wijst naar het water. Tientallen dolfijnen komen langs de zij van de boot zwemmen. Ze dansen dartelend en wentelend als welkomstgroet. Ik moet hun gepiep gehoord hebben in de douche. De stalen romp van het schip diende als onderwater-klankkast. Iedereen staat aan reling en geniet van het moment. Howland in het morgenlicht, met een massa dolfijnen langszij.

Capt'n Bill legt de boot te drijven aan de westkant van het eiland, vlak voor het punt waar we aan land zullen gaan. Hij legt de motoren af, en na het gedreun van vijf dagen hebben we nu bijna absolute stilte. Het is zo rustig dat we het gepiep van de dolfijnen nu zelfs aan dek horen. Af en toe komt er een groep boven water om lucht te happen. De zachte wind wiegt de boot heen en weer. Ons geluk kan niet op.

Maar er is werk aan de winkel. Een flink ontbijt, en dan aan de slag. Terwijl de bemanning de rubberboten opblaast, maakt we ons klaar voor een lange en zware dag. Dave, Randy en Capt'n Bill varen door het koraalrif naar het eiland. Ze nemen een anker met een lange lijn mee en werpen het uit achter het rif. Een tweede anker aan een driehonderd meter lange lijn wordt in volle zee gedropt. Ze zetten Dave af op het eiland. Hij moet een geschikte plaats voor onze tenten vinden. We zien weinig vogels, dus zullen we waarschijnlijk geen probleem hebben om tussen de broedende kolonies alles op te kunnen zetten..

Het 'prioriteits'-materiaal wordt bovendeks gesleurd. Dit moet eerst aan land gebracht worden: eten en vooral drinken, twee tenten, een generator, een set stoelen, tafels en veldbedden, een antenne en zender, kabels en touwen, alle gereedschap, twee walkietalkies om in verbinding met de boot te blijven en een waterdichte rugzak met eerste hulpmateriaal. Als we door een storm de landing zou moeten afbreken, kunnen de mensen aan land tenminste nog voor een tijdje verder. Maar het weer lijkt niet aan stormen te denken. De hemel staat strak blauw en er is amper wind. Er staan nauwelijks golven, en volgens de groep die net Dave aan land heeft gezet, is er helemaal geen branding bij het rif.
"Kabbelend, net als een meertje", bevestigt Randy via de walkietalkie, "het is ongelooflijk kalm. Maar hou onze zodiac in de gaten terwijl we over het rif varen, want we hebben wat motorproblemen."
"Roger, Randy, dat doen we", bevestigt Burt via de boordzender.
Door de verrekijkers zien we de kapitein verwoed aan de startkoord trekken. De motor geeft geen kik. Arie en ik kijken mekaar veelbetekenend aan, met één motor onklaar, hebben we er maar twee meer over. Randy en de kapitein peddelen tot bij de Machias.
"Ik versta het niet, die rotdingen hebben in Hawaï nog maar pas een onderhoud gekregen", zucht Capt'n Bill, "geef me de reservemotor eens aan."

Die motor houdt stand, maar ook de buitenboordmotor van de tweede zodia heeft startproblemen. Big Bill krijgt hem enkel maar in gang als hij hem in de vooruitstand zet, en vol gas geeft. Telkens hij de motor start, vliegt de boot met een loeiend geraas vooruit. Laten we hopen dat die het volhoudt.
We laden de twee zodiacs met eten en drank. Alle expeditieleden uitgenomen Arie en ik klimmen in de rubberboten. Arie helpt me alle materiaal naar boven te sleuren, en gaat met de volgende lading naar het eiland. Er is inderdaad geen branding bij het eiland, en alle maneuvers gaan vlot. Capt'n Bill en Big Bill sturen de boot heen en terug. Ryan, Kurt en ik blijven op de Machias. Het is mijn taak om alle materiaal volgens onze prioriteitenlijst naar boven te sleuren, in plastiek te verpakken en vast te tapen. Het zweet loopt in straaltjes langs mijn gezicht. Mijn T-shirt is doorweekt. Toch ben ik blij dat Burt me vroeg pas aan land te komen als alle materiaal aan land is. Clipperton heeft me geleerd dat het onder deze middagzon bloedheet zal zijn op het strand. Op de boot staat tenminste nog een koel briesje, en we hebben fris drinkwater bij de hand. Ik heb problemen om het tempo van de boten bij te houden. Ze kunnen het materiaal rapper aan land brengen dan ik ze bovendeks kan sleuren en in plastiek verpakken. Ryan en Kurt staan maar wat te kijken.
"Zeg, zouden jullie niet wat helpen, in plaats van daar te lanterfanten?"
"We worden niet betaald om te helpen met het sleuren, daarbij, het is te warm..", dienen ze me van antwoord en ik voel mijn bloed koken.
"Verdomme, je steekt je handen uit je zakken en je gaat me helpen, of er gaat wat zwaaien."
Met tegenzin helpen ze me de grote masten en antennes uit het ruim te sleuren. Ik versta hen niet, ze worden betaald om deze trip te maken, en dan zouden ze nog niet helpen zeker? Met alle Chinezen, maar niet met de deze!
"Peter, ben je daar, dit is de landingsgroep", klinkt het uit de boordradio.
"Ja Burt, ik ben er"
"Zeg, op mijn bed liggen er nog twee van die waterdichte rugzakken met medisch materiaal, geef die eens mee met de volgende lading, wil je."
"Oké, zal ik doen, zijn er problemen?"
"Wel, Dave is gevallen en een geroeste ijzeren pin is achter zijn knieschijf geschoten. Ik moet hem een spuit antibioticum geven, het ziet er niet goed uit, maar Dave houdt zich kranig."
"Oké, de zakken komen eraan."
Dave, de bioloog, is een kranige kerel, ik kan mij inbeelden dat hij zich overmoedig verzet tegen elke verzorging. Maar Burt en Mike zijn dokters in de spoedafdeling van een ziekenhuis, en zullen hem wel kunnen overtuigen...

De ganse dag worden het materiaal geland. Zes ton. Af en toe tuur ik door de verrekijker naar de groep op het eiland. Ik heb medelijden met hen, ik kan me inbeelden hoe ze nu aan het zweten zijn. Telkens er een zodiac aan land komt, waden een paar mensen tot aan de branding om het materiaal aan te nemen. Het strand ligt bezaaid met pakken, dozen en zakken. Een groepje is bezig de tenten recht te zetten, en ik zie Phil al aan de generatoren werken. De uren glijden langzaam voorbij en rond 17 uur is alle materiaal aan land. Ik duik nog eens voor een laatste maal benedendeks en controleer of ik alles heb meegegeven, maar alles is leeg. Ik trek mijn jeans en sweatshirt aan, smeer mijn armen en gezicht in, stift mijn lippen en zet mijn strohoed op.
"Hey, Peter, kom je nog?", hoor ik Ian roepen.
"Komaan Peter, gedaan met luilakken, aan het werk nu", lacht Randy terwijl hij zijn gezicht door het mangat steekt.
"Ah Randy, nog eens aan boord gekomen? Hoe gaat het ginder aan land?"
"Zwaar werk, joh", zucht Randy, en met zijn mouw veegt hij het zweet van zijn gezicht, "de tenten staan al op, we zijn nu bezig alle materiaal naar de tenten te versleuren."
"Oké, ik ben klaar, let's go", zeg ik manhaftig.
Capt'n Bill zit te wachten in de zodiac.
"Hou je vast, ik moet in 'vooruit' starten", zegt hij, terwijl ik hem in het vizier van de videocamera pak.
De zodiac schiet vooruit, draait rond de Machias en raast in de richting van het eiland.
"Oké, hou je vast, we zijn er bijna", roept Bill boven het gehuil van de motor uit. Ik draai de camera in de richting van het land en zie Burt en Arie naar het strand komen. Arie waadt vermoeid door het water naar ons toe.
"Welkoem oep oens ojlant", grapt Burt met een namaak-Polynesisch accent, en zwaait naar de camera.
Ian en Randy springen uit de boot, en beginnen materiaal uit te pakken. Ik spring uit de zodiac, en hou mijn cameratas hoog boven het hoofd.

Hier staan we dan weer. Een nieuw verlaten eiland. Enkele boobies krijsen hun verwelkomingsgroet. Het ruikt er naar ammoniak. Er is geen enkele palmboom te zien, maar het eiland is overdekt met lage stekelige struiken. Hier en daar zitten wat vogels. Voor mijn voeten scharrelen een paar heremietkrabben met hun schelp op hun rug. Het strand is zo'n honderd meter breed en ligt bezaaid met grote doopvontschelpen. Een eindje verder ligt het wrak van een verongelukt amfibievliegtuig. Alhoewel het al valavond is, slaat de hitte me om de oren. "Daar gaan we dan, het zal hard werken zijn de volgende dagen", bedenk ik.
Bill neemt de laatste zodiac terug naar de Machias, en we kijken hem nog even na in de avondgloed. Alle materiaal is geland en nu is het aan ons om te bewijzen wat we waard zijn... Burt roept alle expeditieleden bij mekaar op het strand. Iedereen komt afgeslenterd, ze zien er allemaal uitgeput uit, de arme stakkers. Ik voel me schuldig omdat ik zo lang op de boot heb mogen blijven terwijl zij het zware werk deden. We nemen ons avondmaal en vatten de situatie samen.
"We hebben nu drie radiotenten opgezet", zegt Burt, "de tent die zal gebruikt worden voor de morse-operatoren staat ginder", en hij wijst naar het noorden van het eiland, "en de twee andere tenten staan vijfhonderd meter naar het zuiden. De slaaptent hebben we in het midden gezet. Wat we nu moeten doen is zo vlug mogelijk een paar zenders in de lucht krijgen, en zoveel mogelijk materiaal over de tenten verdelen. We gaan eerst de generatoren met zijn allen op het strand voor de tenten zetten. Arie en Phil, jullie zorgen voor de elektriciteitsbedrading van de tenten. Mike, Walt, Paul en ik zullen de eerste antennes in mekaar steken. Randy en Ian, jullie zetten de zenders klaar. Peter en Bob, jullie zien er nog het fitst uit, jullie gaan zoveel mogelijk materiaal naar de tenten brengen. Oké?"
"Maar ik zie er helemaal niet fit uit, en ik heb trouwens geen tweede dessert gehad vanavond", klaagt Bob gemaakt, en hij gebaart dat hij aan het huilen gaat.
"Als we vanavond met alle zenders al in de lucht zijn, krijg je morgen drie desserts, ventje, allright?", speelt Mike het spelletje me, en slaat een arm rond Bob. "Vier?"
"Kom, 't is al goed, vier desserts"
Iedereen weet maar al te goed dat het nog dagen zal duren voor we met alle zenders operationeel zijn.
"Aan het werk nu, jongens", moedigt Walt ons aan.
Het is intussen donker geworden, en Burt deelt grote zaklantaarns uit. Phil vraagt me eventjes te helpen om de elektriciteit tot bij de eerste twee radiotenten te krijgen.
"Dan kunnen de mensen die de antennes en radio's in mekaar steken tenminste wat licht hebben", redeneert hij.
En na een uur is er licht. Urenlang pendelen we tussen de landingsplaats en de tenten.
"Gelukkig is dit maar een paar honderd meter, en geen paar kilometer, als bij Clipperton", spreek ik mezelf moed in en zoek tussen de hopen plastiek zakken en dozen. Alles is moeilijk herkenbaar, zelfs in het licht van de sterke zaklampen.
"Ik vrees dat we wat wanordelijk te werk gaan, en binnenkort weten we niet meer wat waar ligt", zegt Arie, "heb jij trouwens de doos met pluggen gezien?"
"Ja, ik dacht dat ik Randy ermee had zien rondlopen"
"Ik heb ze in de tweede tent gelegd, Arie. Heb jij de houten doos met transformatoren voor de versterkers ergens gezien?"
"Nee, hoe ziet het eruit?"
"Nou het zijn houten kistjes van 20 bij 20 bij 20.."
"Jongens, we hebben nog een voorhamer en wat piketten nodig", klinkt het van bij de tenten.
"Laten we die rommel hier eens wat meer uitspreiden en verdelen volgens de tent waar het naar toe moet", zegt Arie.
"Jongens, ik geef het op, ik val om van de slaap", zucht Bob, "ik moet eerst een paar uurtjes slapen. Trouwens, volgens mij komt er regen op. Ik denk meer wolken te zien dan tijdens de vorige nachten."
"Bob toch, we zitten hier in de woestijn van de Stille Zuidzee", lach ik, "trouwens tijdens de ganse bootreis hebben we geen wolkje gezien, je beeldt je dingen in! Ga maar slapen, morgen is er nog een zware dag!"
"Ik ga met je mee, Bob", zegt Mike, "laat me je helpen een paar veldbedden te dragen".
Ik voel me nog relatief fit, niettegenstaande het gebrek aan slaap tijdens de vorige nachten op de boot. Gelukkig heb ik vandaag niet in de volle zon op het strand moeten werken. Maar rond drie uur in de morgen ga ik met een zucht op een paar dozen zitten. Er komt geen einde aan, je kunt blijven sleuren. Ik bewonder Randy en Ian die nog de moed hebben om de twee operationele zenders nu al te bemannen, en zoek mijn slaapzak tussen de rommel en slenter naar de slaaptent.
'Slaaptent' is veel gezegd, de zijkanten zijn gemaakt uit gaas, en het geeft alles behalve een stevige indruk. Gelukkig zal het koel zijn. Burt en Paul liggen al te woelen op een veldbed. Zo stil mogelijk probeer ik een plaatsje te bemachtigen, rol mijn slaapzak uit en trek mijn natte kleren uit. "Net zoals op Clipperton", denk ik me nog, terwijl ik me in mijn slaapzak draai.

Bron: Foto's door Arie Nugteren (PA3DUU)

Ga verder naar Hoofdstuk 11: Een woestijn met regenstormen

No comments: