22. En hoe geraken we er nu af ?


Maandag, 14 februari 1994
In de namiddag heb ik via de zender een interview met 'Reporter zonder Grenzen', een programma van de BRTN radio. Die mensen hebben ons al elke week gevolgd, via interviews op de Falklands, op de Khlebnikov en op het eiland. Tijdens het interview vraagt de reporter of ik, ter ere van Valentijnsdag, een stukje wil meezingen.
"L'important, c'est la rose", klinkt het in mijn koptelefoon.
"L'important, c'est la rose, crois-moi", vervolg ik.
Ik vraag John om een boeketje bloemen aan Tine te bezorgen. "With love from Antarctica" zal hij op het kaartje schrijven...
Op Valentijnsdag, twee jaar geleden was ik mij aan het voorbereiden om naar Clipperton te trekken. Vorig jaar zaten we op Tarawa, en nu.. op Peter I. Allemaal verlaten stukjes van de wereld, duizenden kilometers van elkaar verwijderd.
"L'important, c'est la rose, l'important...", zing ik terwijl ik naar de keukentent stap. Ralph kijkt me verward aan.
"De Russen hebben John gefaxt. Ze komen overmorgen bij het eiland aan", zeg ik.
"Dat betekent dat we mogen beginnen afbreken?", mompelt Ralph.
"Ja, ze willen dat we klaar staan om te vertrekken, eens ze bij het eiland toekomen", antwoord ik.
"OK, roep de anderen bij mekaar, we moeten dit een beetje plannen."

Een uurtje later zijn we al druk in de weer. Alle kratten worden weer eens sneeuwvrij gemaakt, we graven de coaxleidingen van onder de opgehoopte sneeuw. We zijn net bezig de kippendraad, die we onder de verticale antennes hebben gelegd, uit te graven, als ik motorgeluid hoor.
"Ralph?"
"Ja", kreunt Ralph, terwijl hij aan de draad rukt, "dit verrekte ding zit een meter diep onder de sneeuw, en is nog vastgevroren ook."
"Ralph?!"
"Jaaa?", zegt hij terwijl hij opkijkt.
Ik wijs vertwijfeld naar de gletsjerrand. Ik geloof mijn eigen oren niet. Er komt een motorgeluid boven het geraas van onze generatoren uit. Het komt uit de richting van de zee. Plots komt een helikopter boven de gletsjerrand uit, vliegt over ons kamp en verdwijnt achter de berg.
"Hé, wat hebben we nu? Waar komt die vandaan?", roepen we door mekaar.
"Heeft er iemand zijn kentekens gezien? Van welke nationaliteit zou die zijn?"
"Waarschijnlijk de helikopter van de Fedorov"
"Neen, die zitten nog op twee dagen varen van ons, en die helikopters zijn veel groter, nee, het was er zeker niet één van de Fedorov..."
"Maar er is geen enkel schip die ook maar in de verste nabijheid van Peter I komt", herinner ik mij. De urenlange telefoontjes om een vervanging voor de Fedorov te vinden, een paar maanden geleden, zitten nog vers in mijn geheugen.
"Daar komt hij terug", roept Wilber, en hij schiet ter begroeting een vuurpijl af.
De helikopter landt op een paar honderd meter van het kamp, en een paar mannen stappen uit.
"Welkom op Peter I, waar komen jullie vandaan", begroeten we hen in het Engels.
"Van de Polarstern", lacht een grijzende man ons toe, "Dit hier is de kapitein, en hier is onze expeditieleider."De Polarstern is het vlaggenschip van het Duitse Alfred Wegnerinstituut. Het is net als de Fedorov een polair onderzoeksschip.
"De Polarstern lag naast de Khlebnikov toen we die laadden in Bremerhaven", vertel ik de anderen.
"Maar jullie zouden toch niet in de buurt van Peter I komen?"
"Nee, inderdaad, maar we wisten dat jullie op het eiland zaten, en dat je in December problemen had om vervoer te vinden, dus dachten we, 'we brengen jullie een bezoekje om zeker te zijn dat alles in orde is..' ", antwoordt de kapitein.
Wilber komt met een paar blikjes Cola aangedraven. God weet waar hij die nog vandaan heeft weten halen, onze normale voorraad frisdrank is al meer dan een week uitgeput. Terwijl hij die trots aan de Duitsers overhandigt, doet dit beeld me denken aan inboorlingen die op een verlaten eiland na jaren voor het eerst weer Westerlingen zien, en met bloemenkransen en kokosnoten komen aandraven.
De Duitsers krijgen 'een geleid bezoek' aan ons kamp en klimmen dan weer in hun helikopter. De Polarstern blijft morgen nog bij het eiland, en ze beloven ons een ritje in de helikopter, zodat we uit de lucht wat foto's kunnen nemen van ons kamp.
De sfeer zit erin, en in plaats van het kamp verder af te breken, maken we een fles whiskey soldaat in de keukentent.

De volgende dag is het weer omgeslagen. Het is mistig en een storm komt opsteken.
"Geen helikoptervluchten vandaag", mompelen we teleurgesteld.
"Jammer, de kapitein vertelde me dat er twee wetenschappers van de Gentse Universiteit aan boord waren", zucht ik...
Vandaag worden de meeste antennes en masten afgebroken. We spitten, hakken, wroeten, sleuren en trekken. Het wordt een race tegen de tijd om alles bijtijds klaar te hebben.
Verschillende keren laten we ons uitgeput in de sneeuw vallen. Er komt gewoon geen einde aan. Nu pas beseffen we welke hoeveelheid sneeuw er bovenop de kratten ligt. Tonnen sneeuw verplaatsen we. De berg rond de keukentent torent al hoger als het dak...
's Avonds houden we nog een sprint om de laatste contacten te maken. We schatten zo'n 62.000 radioverbindingen gemaakt te hebben. Dat is 10.000 meer als het vorige wereldrecord.
"Ware het niet van het weer...", begin ik.
"En de barslechte radiocondities..", vervolgt Ralph.
"Dan had de vooropgezette 80.000 contacten er zeker ingezeten...", vervolledigt Tony.
De storm giert weer op volle sterkte en de lucht wordt donker. Voor het eerst valt het ons op dat we al een paar uur duisternis per nacht hebben. Een hele verandering vergeleken met de eerste nachten op het eiland. Met de zaklampen in de hand breken we de eerste radiotent af. De lichtbundels schijnen als kegels in de lucht, en springen heen en weer. De sneeuw vliegt door de stralen.
Het is duidelijk geen makkie, en op het moment dat het tentzeil wordt gelost, moeten we er met zijn allen op springen, om te verhinderen dat wind het zeil meesleurt.
We installeren een radiostation in de keukentent en proberen contact te leggen met de Fedorov. Geen antwoord. Op een afgesproken tijdstip maken we onze laatste radioamateurverbinding vanop Peter I, met onze contactmensen in de Verenigde Staten en België. John heeft net de Fedorov gebeld, en hen gevraagd ons morgen op een andere frequentie op te roepen.
"Dit was onze laatste amateurverbinding vanop Peter I, jongens", zegt Ralph in de microfoon, "Morgen breken we de slaaptent af en wachten we op de helikopters. Wens ons veel geluk! Dit was Three Yankee Zero Papa India, 3Y0PI uit en sluiten...". En met een theatraal gebaar draait hij de volumeknop dicht...

Het is al twee uur in de morgen, en we gaan slapen. Ik kruip diep in mijn slaapzak en luister naar de muziek van mijn walkman. Enya zingt in mijn oren. "Dit wordt onze laatste nacht op Peter I", denk ik nog. Maar de goden zullen er anders over oordelen.

Woensdag 16 februari
Vanaf zes uur in de morgen is iedereen al druk in de weer. Met piketten maken we een geïmproviseerde landingsplaats voor de helikopter en stapelen er alle kratten naast. Al onze persoonlijk bagage wordt in één van de kleine radiotenten gelegd. Het toilet wordt gesloopt, en de slaaptent wordt afgebroken. Alle afval uit de tenten wordt gewetensvol verzameld en in zakken gestopt. Tegen de avond is ons kamp tot het minimum gestript: één enkele generator draait nog, alle voedselkratten en kookmateriaal staan in de keukentent gestapeld, een enorme hoop kratten torent naast de landingsplaats en in de tweede tent ligt een grote berg met onze persoonlijke bagage. Vanaf nu zijn we in 'overlevingsmode', wachtend op de Fedorov.
In de avond krijgen we radiocontact met Sergej, de radio-officier van de Fedorov. Hij meldt ons dat ze tot op twee uur varen van het eiland zijn genaderd. Vannacht zullen geen helikopters meer vliegen.
"Morgen komen we jullie halen", belooft hij.
We installeren ons zo goed en zo kwaad het kan in de keukentent. Het zal een lange nacht worden, zonder slaapzakken, met zijn allen in een kleine tent. Tony en Wilber gaan in de radiotent bovenop de valiezen slapen, en met de zeven anderen zoeken we een plaatsje in de keukentent. Het valt niet mee, met zeven mensen in een tent van vier meter bij vier meter, gevuld met twee kookfornuizen, tientallen voedselkratten, tafels en stoelen. Willy en ik gaan op de grond liggen, en houden beurtelings de wacht. Om het uur hebben we via de radio een afspraak met de Fedorov, en elke twee uur moet de generator bijgevuld worden.

Donderdag 17 februari
Het is mistig, en de wind is gaan liggen. We hebben permanent radiocontact met de Fedorov.
"We bevinden ons nu aan het oosten van het eiland, kun je een paar vuurpijlen afschieten, zodat we je kamp kunnen situeren?", vraagt Sergej.
"Ja, ik zie ze", klinkt de stem van Wilber uit de verte.
De wazige contouren van het schip tekenen zich aan de horizon af. Wilber schiet enkele vuurpijlen af, en Sergej bevestigt dat ze ze gezien hebben.
De mist komt in banken over het eiland zweven. We twijfelen of de piloten bij dit weer zullen vliegen.
In de namiddag klaart het westen op, en we vragen de Fedorov naar die kant van het eiland te varen.
"Wot ies de ziechtpaarheid nor het westen", vraagt Sergej met zijn zwaar Russisch accent.
"Ongeveer vijf kilometer", antwoorden we.
"OK, binnen vijf minuten stijgt de helikopter op", antwoordt de Fedorov.
De mist sluit ons weer in, en we horen de helikopter in de verte voor het eiland cirkelen. Na een halfuur, openen de wolken zich, en we zien de Fedorov in de verte liggen. Wilber schiet nog een paar vuurpijlen af, en we horen de helikopter dichterbij komen.
Langzaam, als in een droom nadert ze. We leggen een paar rookbommen naast de landingsplaats, als indicatie waar ze mag landen. De helikopter nadert het eiland, en vliegt laag over de gletsjer. Als een groot insect blijft ze een paar meter boven de landingsstrip zweven. Van tussen de kratten kijken we gespannen toe. Heel langzaam landt het gele gevaarte, en wringt zijn landingsstel in de sneeuw. De Fedorov's helikopter is van het type 'Mil-8' en is veel groter als die van de Khlebnikov. Ze kan tot 3 ton materiaal en een tiental mensen vervoeren. De piloot legt de motor stil en de bemanning stapt uit. Mikael Mikaelov, de kapitein van de Fedorov komt naar ons toe en begroet ons. Hij komt het kamp inspecteren, zegt hij. Ralph leidt hem rond, terwijl de anderen de helikopter helpen laden. De achterkant van de helikopter klapt open, en maakt het laden een makkie. Toch schatten we dat we zo'n achttal vluchten zullen nodig hebben eer al ons materiaal is vervoerd.
De bemanning klimt aan boord van de helikopter. Martin en Willy gaan mee. Als Europeanen spreken ze verschillende talen, en kunnen vanop de Fedorov de evacuatie helpen coördineren.
De piloot start de motoren en wacht tot de mist optrekt. Maar de mist trekt niet op. Na een kwartier stijgt het gevaarte toch op. Op een hoogte van een tiental meter verdwijnt ze met een razend geluid in de mist.

Een uur later klinkt de stem van Willy in de luidspreker van onze zender.
"Dit was een moeilijke vlucht", zegt hij bedaard, "de mist was zo dicht dat we op de radar moesten vliegen. De zichtbaarheid was bijna nihil. We konden het schip pas zien als we tot op tien meter genaderd waren. De piloten willen geen risico's nemen, en zullen de evacuatie morgen pas verder zetten."
We kunnen ze geen ongelijk geven, en maken ons klaar voor een lange nacht.
Gelukkig hebben we, met twee mensen op de Fedorov, al een beetje meer plaats in de keukentent. Ralph gaat bovenop de tafel slapen. Luis, Terry en Bob liggen bovenop de voedselkratten, en ik lig op twee stoelen, met het hoofd op de zender. Ik zal elk uur radiocontact met de Fedorov houden.

Vrijdag 18 februari
De mist wil maar niet optrekken, integendeel. Het wolkendek lijkt dikker dan ooit, en het sneeuwt nog ook. We doden de tijd met het uitdelven van alle kratten, met de regelmatige radiocontacten met de Fedorov, en praten honderduit over de dingen die we in de laatste weken op de radio hebben meegemaakt. De sfeer is ontspannen en gelaten.
Tegen de avond meldt Sergej ons dat er vandaag geen vluchten meer komen. Deze keer halen we onze slaapzakken boven en installeren ons ietsje beter als tijdens de vorige nachten.
Midden in de nacht kom ik wakker. Ik lig in de hoek van de tent op een stapel voedselkratten. Het stormt en de wind blaast de sneeuw in de tent. Ik voel dat mijn slaapzak weer eens onder een laag sneeuw is bedolven.

Zaterdag 19 februari
Mist en sneeuw, mist en sneeuw. Waar is de zon gebleven? We maken ons zorgen. Niet in de zin van 'wanneer geraken we nu van het eiland' - voor mij kan het niet lang genoeg duren -, maar we maken ons zorgen over de boot. De Fedorov kost $20.000 (Bef 700.000) per DAG. En we hebben een vaste prijs van $30.000 betaald. De Fedorov ligt nu al bijna drie dagen nietsdoend voor de kust. Ik stel me voor dat de Russen beginnen zenuwachtig te worden. En elke dag vertraging schuift al hun volgend projecten nog maar eens met een dag op...
Willy roept ons op vanop de Fedorov
"De kapitein heeft met de piloten vergaderd. Hij stelt voor om, als de mist vandaag wat optrekt, één vlucht te doen, en alle mensen te evacueren. Het materiaal kunnen we één van de volgende dagen ophalen."
Ralph en ik kijken mekaar veelbetekend aan...
"Willy, is de kapitein daar?" "Ja hij staat naast me."
"Oké, we gaan hier eens overleggen. Laat intussen maar een helikopter komen, vanaf het moment dat je een klein gaatje in de mist ziet!"
"Verdacht", zegt Ralph terwijl hij de koptelefoon afneemt.
"Ja, de Russen zullen zeker niet wegvaren terwijl er nog mensen op het eiland zitten. Maar eens we allemaal op de boot zijn, kunnen we hen niet stoppen als ze besluiten weg te varen, zelfs niet als er nog materiaal op het eiland staat.", antwoord ik.
"En dat materiaal hebben we nog nodig", jammert Tony, "we hebben er een flink kapitaaltje in zitten, en een gedeelte van de uitrusting is geleend!".
"Daarenboven hebben we de Noorse overheid beloofd niks achter te laten. Doen we dit toch, zal dat misschien de laatste expeditie op Peter I worden...", mompel ik.
"Of dan organiseren ze een speciale 'opkuis-expeditie', om het materiaal op te halen, en moeten wij dat financieren", antwoordt Ralph, met dollartekens in zijn ogen.
"Plus nog een fikse boete erbovenop..", vul ik aan.
"Laten we maar een paar mensen op het eiland houden, als gijzelaars", stel ik voor, "ik ben kandidaat."
"Ik ook, ik ook", klinkt het.
"Luis, jij zou beter mee gaan met de volgende vlucht, je been wordt er niet beter op", zegt Ralph. Luis wrijft verveeld over zijn dij.

In de namiddag klaart het weer wat op.
"Peter eiland, dit is Fedorov", klinkt het in de radio.
"Ja Sergej, dit is Peter eiland".
"De helikopter is onderweg, maak jullie klaar voor de evacuatie. Alle mensen moeten aan boord.", klinkt het.
"Zonder verwittiging, dit is verdacht", zegt Bob die in de opening van de tent staat.
Ik loop naar de radiotent, waar Tony en Wilber nog liggen te slapen.
"Jongens, de helikopter komt eraan!"
Als razenden beginnen we de sneeuw van de afgelopen nacht van de kratten te scheppen. Een paar minuten later is de helikopter geland. We laden de cargoruimte vol. De piloot laat de motor draaien. De bemanning maakt tekens dat we aan boord moeten. We doen alsof we niks zien en gaan terug naar de keukentent, een honderd meter verder. "Ralph, wat doen we", vraagt Bob.
Ralph haalt de schouders op.
"Ik blijf hier, kost wat kost, ik laat het materiaal niet achter", zegt ik.
"Kijk, als je mee wilt, OK, als je wilt blijven, is dat ook goed, maar het moet uit vrije wil zijn.", antwoordt Ralph stilletjes.
Tony, Bob, Wilber en ik besluiten te blijven. Luis, Ralph en Terry stappen in de helikopter.
"Doe een goed woordje voor ons bij de kapitein, good luck!", roepen we hen na.
De helikopter stijgt op en verdwijnt weer in de mist.
"Dit zal weer de laatste vlucht zijn, voor vandaag", zeg ik tegen Bob.
"We hebben tijd", repliceert die.

Zondag 20 februari
Dit is de vierde dag dat we in overlevingsmode leven, klaar om op elk moment geëvacueerd te worden. Tony houdt zich koest, maar Wilber krijgt het op zijn heupen.
"Haal me van dit vervloekte eiland", sist hij.
"Nou, tot nu toe hebben we hier een comfortabel leventje gehad. En nu dat het een beetje ruwer wordt...", plaag ik hem. Maar ik meen het. Ik heb nog op geen enkel moment gevoeld alsof mijn leven in gevaar was.
Rond de middag komt de helikopter er aan. De mist is wat opgetrokken en zweeft in grote slierten over de gletsjer. Ralph en Terry komen ons, tezamen met een paar Russen, meehelpen. Ik ben blij Ralph terug te zien.
De piloot laat de motor draaien, hij wil zo vlug mogelijk weer weg. We sleuren kratten, zakken, pakken, valiezen, alles wat we onder handen kunnen krijgen, naar de helikopter. Binnen het kwartier is hij volgeladen en vliegt hij weg. We legen de kleine radiotent, en beginnen die af te breken. Het weer is kalm, en de mist verdwijnt, het is nu of nooit.
De helikopter landt voor de tweede maal. We stouwen de kleine tent en al ons persoonlijk materiaal in de cargoruimte. We werken als slaven, duwen de kratten op de sleetjes vooruit. Op handen en voeten trekken, duwen en spitten we. De luchtdruk van de draaiende schroeven smijten ons herhaaldelijk tegen de grond. De motoren huilen. Weer vliegt hij weg.

We voelen dat dit het moment is: nu of nooit, het kamp moet vandaag volledig geëvacueerd worden. We spitten de vaten met reserve benzine uit. Elk vat weegt 200 kg, en we moeten die tweehonderd meter verder, naar de landingsbaan schuiven. De wind komt weer opzetten. We zweten ons rot. Dit is slavenwerk, maar we bijten door.
"We moeten doorgaan", roepen we elkaar toe.
Ik spring op een krat en zing uit volle borst: "L'important, c'est la rose, l'important...!". De anderen verklaren me zot.
Als de helikopter voor de zesde keer landt, is bijna alle materiaal van het eiland.
"Ralph, dit moet de laatste lading zijn, wat denk je, breken we onze laatste tent af?".
"Als we die tent afbreken, hebben we geen schuilplaats meer". Ralph krabt in zijn haar. Hij ziet er verwilderd uit. "Als de helikopter wegvliegt en mensen achterlaat, is dat onze dood.", mompelen we.
De piloot heeft onze aarzeling gezien, en legt de motoren af.
"30 minuten", zegt hij ons in gebroken Engels.
Met man en macht legen we de keukentent. Onze laatste generator, de laatste propaanfles, de laatste jerrycan met benzine, de laatste... Alles gaat in de helikopter. Met ijshouwelen en schoppen hakken we het ijs van rond de keukentent en in een kwartier zit het tentzeil en het aluminium frame in de grote zakken. Terwijl we aan het werken zijn, heeft de wind de houten bodem van de tent al volledig met sneeuw bedekt. We slaan de bodemplaten van het frame, rollen het isolatiemateriaal op en sleuren alles naar de helikopter.
"Hoeveel keer hebben we die weg nu al afgelopen vandaag?", denk ik bij mezelf, terwijl ik in de put val, waar kort tevoren nog de benzinevaten stonden.

En plots, ... plots, is er geen materiaal meer over. Vertwijfeld wandelen we door de bergen sneeuw die we hebben gedolven. Niks ligt er nog.
"Ralph, we zijn klaar", roept Bob, terwijl de piloot de motoren start.
Ik tik de man die achter de helikopter staat, en blijkbaar de cargomeester is, op de schouder, en wijs naar de hoop plastieken zakken, die ons 'menselijk afval' bevatten. Ze zijn hier en daar gescheurd, en een vaalbruin vochtje loopt eruit. De man schudt zijn hoofd. Hij wil de zakken niet. Hij neemt een schop uit de laadruimte, en doet teken dat we het moeten indelven. Wilber neemt de schop aan, en begint als een bezetene te graven.
"Nee, Wilber, we nemen alles mee!"
"Als ze zeggen dat ze het niet mee willen, wie zijn wij dan om daar tegen te protesteren?", bijt hij me toe.
"No way, we laten dit niet achter, alles moet mee."
Bob en ik nemen een paar grote zakken uit de laadruimte, en steken er de vuilniszakken in. Stront en urine lopen langs onze kleren. Ik neem de zakken en zwier die in de helikopter. De cargomeester kijkt mij onthutst aan.
"Shit no go, we no go", snauw ik hem toe. Die zin zal nog levenslang meegaan als de slogan van onze expeditie: “Shit no go, we no go..!”

We zijn klaar. Ik steek een laatste sigaret op en wrijf het excrement van mijn kleren. Gelukkig stinkt het niet te erg... We kijken naar mekaar.
"Dat is dat, mannen, het uur van gaan is gekomen."
De piloot doet ons teken dat we moeten instappen. Ik neem wat sneeuw in mijn handen. "Bedankt, Peter I, voor wat je ons gegeven hebt. We zullen dit nooit vergeten", mompel ik als in een gebed, "Bedankt voor alles, misschien zullen we nooit meer deze sneeuw aanraken, misschien zien we mekaar nooit meer terug.."
We stappen in, de deur wordt gesloten en de helikopter vertrekt.

Met een krop in de keel kijken we door de vensters. Beneden ons zien we de afdrukken van onze laatste tent, de putten van de benzinevaten, een harrewar van voetafdrukken, .. De wind heeft de meeste sporen al gewist. De natuur verliest geen tijd om het eiland weer voor zich op te eisen. Morgenochtend zul je al niet meer zien dat er ooit mensen op het eiland zijn geweest. En toch was dit stukje Antarctica onze thuis voor drie weken. Drie weken hebben we op 's werelds meest afgelegen plaats doorgebracht. Langer dan om het even welke vorige expeditie. En zonder schip dat voor de kust lag. Achttien ton materiaal hebben we opgesteld, tientallen keren uitgegraven en versleurd, opnieuw ingekrat en naar de Fedorov gevlogen. Niks is achter gebleven, niks. Herinneringen is het enige wat ons rest. En misschien een paar vergeten radiogolven die nu door de ruimte vliegen, en, wie weet, duizenden lichtjaren verder, door een andere beschaving zullen opgevangen worden. 'Three Yankee Zero Papa India, QRZ, five up". Ze zullen het niet verstaan. Ze zullen niet weten dat dit één van de radio-uitzendingen was van een expeditie op Antarctica, die een nieuw wereldrecord vestigde. 62.000 verbindingen... Wie had dit durven hopen...

Langzaam daalt de helikopter. We zien de Fedorov naderbij komen, en heel voorzichtjes zet de piloot de machine op het helidek. De deur gaat open, en daar is de beschaving... Willy, Martin en Luis komen ons begroeten. We omhelzen mekaar.
"We hebben het gedaan! We hebben het voor mekaar!", juichen we, de handen hoog in de lucht.
Willy troont ons mee naar de kajuiten. Ik laat mijn cameratas op de grond zakken, en trek met een zucht mijn mutsen en skibril van mijn hoofd. Pas nu voel ik hoe uitgeput ik ben. Ik kan niet meer. Bob komt de kajuit binnen en zet zich puffend naast mij.
"Dat was het dan", fluistert hij met een trillende stem.
Aarzelend trek ik mijn poolkledij uit. Het is net een afscheidsceremonie. Deze kleren droeg ik drie weken lang op Peter I... Gewapend met shampoo stap ik in de douche. Eindelijk... Alle geurtjes, alle vermoeidheid, alle miserie, alles spoelt van me weg. Het licht schommelen van de boot verraadt dat we aan het varen zijn.

Op de brug vind ik mijn kameraden. Ze kijken weemoedig naar ons eiland aan de horizon.
"Dit eiland zien we nooit meer terug, jongens", mijmert Luis."Je weet nooit, je weet nooit", zeg ik met een hese stem.

Bron: Foto (man bij krat met spade): Willy Ruesch (HB9AHL)

Ga verder naar Hoofdstuk 23: Van Peter I naar Belgie in 9 dagen

No comments: