13. Tarawa, de bevrijding!



Zaterdag 13 februari, 07 u 00

Land in zicht. Tarawa, eindelijk! We voelen ons als drenkelingen die na maanden drijven op een stuk hout, eindelijk de bewoonde wereld terug zien. We varen langzaam de haven binnen. Alles lijkt zo onecht: andere boten, mensen, auto's. Het water ziet fel groen. Er is geen wolkje aan de hemel. Een groepje Kiribasken, zo noemen de bewoners zich, staat nieuwsgierig op de kade naar ons te kijken. Ze hebben een donkere huidskleur en de meesten dragen 'lava-lava's', wikkelrokken. Ze kwetteren luid door mekaar. Een zeilboot met 'vreemdelingen', dat blijkt iets buitengewoons te zijn. We moeten nog op de boot blijven tot de douane langs komt. We vragen aan de mensen op de kade wie een paar blikjes Cola en sigaretten voor ons wil kopen. Een jongen op een aftandse fiets steekt de hand in de lucht: "Ik, ik!". Na een half uurtje komt hij terug. Iedereen graait een koel blikje uit de zak en trekt het lipje open. Na vier weken water, in alle kleuren en geuren, smaakt de Cola als nooit voorheen.
"Aaaaah, the real thing", smekt Walt luidop.
"Eindelijk, daar heb ik nu eens weken op gewacht", lacht Phil.
"Dit, en een sigaretje. Nu nog een douche en de wereld is perfect", zucht Paul terwijl hij met volle teugen aan zijn sigaret trekt.
Een uur later komt de douane langs en mogen we van boord. Mote, onze contactman op Tarawa, komt ons groeten. Hij heeft een taxibusje en een vrachtwagen laten komen. We laden onze persoonlijke bagage uit de boot en leggen het op de kade. De Kiribasken volgen nauwlettend al onze bewegingen. Ze zien er vriendelijk uit en becommentariëren de boot en die 'vreemde toeristen'.
Randy en ik blijven op de kade bij de bagage achter, terwijl de rest met het busje naar het hotel vertrekt. We hebben nog een paar blikjes 'Foster', Australisch bier, laten aanrukken en zetten ons op de rand van de kade. Alles voelt als in een droom, de verschrikkingen van de laatste dagen, het slavenwerk op Howland, de storm, alles lijkt zo ver weg. Het is alsof we in een andere wereld zijn verzeild geraakt, ontwaakt uit een nare droom.
De vrachtwagen komt aanrijden en we leggen alle rugzakken op de open laadbak. Randy en ik gaan erbij zitten.
"Naar het Otintaai Hotel asjeblieft", vragen we de chauffeur. Otintaai, 'Ooosjentaai' uitgesproken is het hotel waar Burt kamers voor ons had gereserveerd, vorige week. We weten niet of er nog plaats zal zijn, nu we een week te laat toekomen.
We rijden de kade af. Joelende kinderen lopen achter de vrachtwagen. Een paar Kiribasken volgen ons op de fiets en wuiven naar ons.

Tarawa is het hoofdeiland van West-Kiribati, en maakt deel uit van de Kiribati-republiek, net zoals Christmas-eiland, waar we met de Machias naar Howland zijn vertrokken. Kiribati is nog maar een vijftiental jaar onafhankelijk, en was vroeger een kolonie van Engeland en Nieuw-Zeeland. Tarawa heeft de vorm van een sikkel, met een grote lagune in het midden. De sikkel zelf is een smalle landstrook die soms maar een paar meter breed is. In de Tweede Wereldoorlog is hier een bloedige veldslag geleverd. De Japannezen hadden er een grote basis, verdedigd door duizenden soldaten en een gans batterij kanonnen. De Amerikanen wilden kost wat kost het eiland veroveren, om er een uitvalsbasis van te maken. Ze vielen het eiland aan met landingsboten die de lagune binnenvaarden, maar hadden het tij verkeerd berekend. In plaats van bij hoog tij aan te vallen, kwamen ze met duizenden de lagune binnengevaren bij kniehoog water. De boten bleven steken op het koraal, en de Japannezen bestookten ze van alle kanten. Het werd één van de bloedigste veldslagen in de Stille Zuidzee. Duizenden Amerikanen werden afgeslacht nog voor ze uit de landingsvaartuigen konden stappen. Men zegt dat het water in de lagune rood zag van het bloed, en dat de Amerikanen tussen de lijken van hun kameraden naar het land kropen. Daar werden de meesten door de talloze machinegeweren bestookt. Maar ja, je weet hoe dat gaat in de oorlog: 'ze' hebben beslist dat 'ze' het eiland willen innemen, en dat moet ook gebeuren. Orders zijn orders, hoeveel man je er ook bij mag verliezen. Uiteindelijk wonnen de 19.000 man sterke Amerikaanse mariniers het van de vijfduizend Japannezen. De helft van de Amerikanen sneuvelden. Van de Japannezen bleven er nog welgeteld 17 (zeventien!) over.

Terwijl we over de aardeweg rijden, de hoofdweg die over de ganse sikkel van het eiland loopt, merken we nog weinig van het geweld. Integendeel, alles ziet er heel vredig en kalm uit. Het lijkt wel paradijs. Tussen de hoge kokosbomen staan hutten en primitieve gebouwtjes. Enkele busjes en motorfietsers rijden traag kriskras door mekaar. Moeders slenteren blootsvoets met kinderen aan de hand, langs de rand van de weg. Oudjes zitten, met een sigaret in de mond, bij mekaar in de schaduw van de palmbomen. Een donker varken sprint luid krijsend over de weg, achterna gezeten door een horde blaffende honden. Het varken raast door de hutten, over takken en tussen de mensen door, en verdwijnt in een kleine omheining. De honden blijven er aarzelend en kwispelend voor staan, terwijl een oudje met een palm in de hand er kijvend bij komt staan.
Er zweeft een zoete lucht van gebak door de lucht. Hier en daar zien we kleine winkeltjes en een kerk. In het centrum staan wat modernere gebouwen, opgetrokken in steen. Alles ziet er netjes uit en straalt aantrekkingskracht uit.
Randy en ik kijken onze ogen uit. Het is alsof dit een andere wereld is. Niet enkel omdat we nu uit één van 's werelds uithoeken komen, maar omdat het zo verschillend is van alles wat we ooit gezien hebben. Dit is geen westers land, het is geen België, of Colorado, of zelfs Hawaï. Het is geen Zuid-Amerika of Azië. Dit is Tarawa, dit is een klein Polynesisch eiland in het midden van de Stille Zuidzee!

Bij het hotel staat Burt ons op te wachten als een moeder die naar haar kinderen uit kijkt. Hij voelt zich weer in zijn sas en zijn tweede natuur, zijn reisleiders-talent komt weer boven. "Er zijn geen kamers meer, maar er is wel een goede bar", lacht hij, "en ik trakteer jullie op een koel drankje en een uitgebreide lunch! Daarna gaan we naar een ander hotel."
De Otintaai ziet er verrassend modern uit. Nou ja, modern.. ik bedoel, er is een koele receptieruimte, met fax en computers. De bar is gezellig en geeft uit op de lagune. Er staan lage zetels met dikke kussens rond de tafeltjes. De vensters zijn open geschoven, en een verfrissend briesje waait binnen. Buiten staan stoeltjes en tafels onder de palmbomen. Hier en daar zitten wat Nieuw-Zeelanders te eten. In hun typische klederdracht: een short, lange witte sokken en een wit hemd met korte mouwen. Ze bekijken ons van kop tot teen. Ik moet toegeven dat we er allesbehalve alledaags uit zien. We zijn bruingebrand, onze kleren hebben betere tijden meegemaakt, en we hebben ons al een hele tijd niet geschoren... Er blijft niet veel van mijn schoenen over.
Maar dat drukt de stemming niet. We doen ons te goed aan koele drank en een uitgebreide maaltijd. Het smaakt voortreffelijk. Na een uurtje voel ik mijn ogen dichtvallen. Ik zou hier zo kunnen slapen... In de zachte kussens, met een windje in mijn gezicht, lekker gegeten, het geklots van de lagune op de achtergrond.., maar Burt roept iedereen naar de taxi's. We zoeken ons hotel op.

Het 'Hotel Kiribati' ziet er ietsje meer bescheiden uit. Het is een groen-blauw gebouw met één verdieping. Onderaan is er een oude garage, en via de trap kom je in de bar. 'Bar' is veel gezegd, er staan een paar oude tafeltjes en stoelen van een verschillend formaat, en rond de toog zitten een paar jonge meisjes ons lachend aan te kijken. Als we binnenstappen en om kamers vragen, beginnen onder mekaar luid te kwetteren en te lachen. Met zijn dertienen - Kurt, Beth en Dave zijn ook mee - vullen we het ganse hotel. Ik deel een kamer met Arie. Er staat een dubbel bed, een tafeltje, een koelkast. De airconditioning ronkt zacht en het is er koel. In de badkamer is er een douche en een toilet.
"Wat een luxe, het lijkt een droom", zucht Arie terwijl hij zijn zakken op de grond werpt en zich op het bed laat zakken, "eindelijk weer een echt bed".
"En een echte douche met warm en koud water, airconditioning,.. wat kunnen we nog meer verlangen", lach ik en trek mijn kleren uit, neem mijn zeep uit mijn zak en ga onder de douche staan.
Ik kan niet beschrijven hoe zo'n douche voelt, na vier weken op de Machias en Howland. 'Zalig' is op zijn minst een understatement. 'Hemels' komt er al ietsje dichter bij. Ik sta zeker een half uur onder het koele water. Het is alsof alle ellende van de laatste weken van me afspoelt. Ik voel me een ander mens, trek een short aan en val in slaap op bed. Als het paradijs bestaat, moet het zeker hier net om de hoek liggen!

Als ik in de late namiddag de bar binnenstap, zitten Paul en Kurt op de barkrukken zich te goed te doen aan het lokale bier. Een vijftal inlandse meisjes staan in een hoekje luid te kwetteren en uitgelaten te lachen. Ze drinken met grote teugen van een kan met gegiste kokosmelk. Enkele van hen zijn blijkbaar al goed aangeschoten. Ik zet mij naast Paul en bestel een pilsje. Een aftandse taperecorder kweelt luide muziek. Het lijkt op een Kiribati versie van disco muziek. De cassette speelt vals en blijft regelmatig hangen.
"Hello, ben jij ook Amerikaan", vraagt het meisje aan de bar. Ze is heeft het gitzwarte lange haar zoals de meeste vrouwen hier. Ze draagt een T-shirt met reclame van sigaretten en heeft een lava-lava rond haar mollige heupen gewikkeld.
"Nee, ik kom uit België, maar ik behoor tot de groep van Amerikanen. Paul hier is een Fransman en Kurt komt uit Maui, Hawaï."België", mompelt ze peinzend. De anderen giechelen en sporen haar aan met luid geroep.
"België, in Europa. Tussen Frankrijk, Engeland, Duitsland en Nederland."
"Mmmm Duitsland. Mijn oom werkt in Duitsland", roept ze boven de muziek uit, "Het schijnt dat de vrouwen daar mooi zijn, maar niet goed zijn, hier", en ze wijst tussen haar benen. De anderen lachen luid, één van hen geeft de bandrecorder een tik.
"Ik ben Joanna, maar dat is mijn christelijke naam", lacht ze.
"Ik ben Peter".
"Peter uit België, hé". Luid gegiechel. "Zin om mee te gaan dansen vanavond?"
De anderen zwijgen, het is alsof ze allemaal op die vraag hebben gewacht.
"Dansen?" - dansen is nu wel het verste van mijn gedacht, eindeloos slapen, dat wil ik - "Ik denk het niet, ik ben moe van de zeereis."
"Kom, mee, de dansclub is open vanavond, het is zaterdag. Op zaterdag gaat iedereen dansen.""Ik denk het niet, ik ben moe, misschien willen de anderen wel."
"Dansen, niks meer, enkel dansen.", probeert ze me te overtuigen. Ze zegt het op een toon alsof ze me eerst naar bed heeft gevraagd, en nu enkel maar met me wil dansen.
"Ik ga wel mee met jullie.", zegt Kurt gewillig.
Een donker slank meisje met haar tot op de heupen komt op blote voeten de bar binnen. Ook zij geeft de indruk dronken te zijn. Ze draagt een baby achteloos in haar armen.
"Zij hier is mijn zus. Dit zijn allemaal mijn zussen. Ze hebben geen man, maar wel baby's. Zij..", Joanna wijst op het slanke meisje dat pas binnenkwam, "zij is nog maagd. Ze heet Kitty."

De rest van de groep komt de bar binnen. Burt kijkt gereserveerd naar de meisjes. "Kom op, jongens we gaan eten naar de Ootintaai, de taxi wacht."
Luid protest van de dames.
"Ik kom vanavond terug", roept Kurt nog naar hen.
In het Ootintaai hotel wacht de rest van de bemanning van de boot op ons. Het restaurant zit vol. Het verbaast me er veel Westerlingen te zien. De meesten zijn Nieuw-Zeelanders en Australiërs, maar ik hoor ook Duits en Frans praten.
We laten de schuimwijn rijkelijk vloeien en verwennen ons aan het lekkere eten. Een verfrissend briesje waait binnen. We hebben een fantastisch uitzicht op de lagune, waar de zon in fel rode en purperen tinten langzaam onder gaat. Een eenzame visser haalt zijn kreeftenvallen binnen. De palmbomen ritselen. De kelner komt me vragen of ik nog een ijsje als dessert lust. Het leven kan volmaakt zijn.

"Radioamateurs zijn toch gekken, hé", lach ik tegen Arie als we de volgende morgen in Paul en Ians kamer draadantennes in mekaar zitten te knutselen, "We hebben nog twee dagen voor onze vlucht naar Hawaï en kunnen niet zonder radio."
Ian heeft zijn zender en computer mee, Mike had van vooraf al een radioamateur-licentie voor Tarawa aangevraagd, en met zelfgemaakte draadantennes, zijn we klaar om 'in de lucht te gaan'. Het enige probleem is nog: hoe hangen we die draden op? We vragen de oude vrouw, die het hotel runt, of er iemand voor ons in de palmbomen kan kruipen. Ze antwoordt dat ze toestemming zal vragen aan 'de eigenaar van de bomen'. Op Tarawa heeft iedereen zijn eigen bomen. Zo heeft elk zijn eigen oogst aan kokosnoten... De eigenaar zegt 'ja', en een jonge Kiribask kruipt behendig naar de top. Op de stammen zijn inkervingen, in de vorm van trapjes, gehakt. Als een handige aap, klautert de jongen naar boven en maakt de draden vast in de top. Randy en Bob geven hem instructies vanop de grond. Binnen het uur is alles klaar, en hokken we in één kamer bij de radio. De propagatie is voortreffelijk en voor we er erg in hebben, zitten we weer in het midden van een pile-up. Pete, van de Clipperton expeditie roept ons op, en vraagt naar mij. Ik neem de microfoon over.
"Dag Pete, hoe gaat het me jou?""Prima, Jay en Charly zijn ook op deze frequentie, trouwens. Wat ik je vragen wou: Hoe viel de Machias mee?"
"Wel, het schip scheen een goeie reputatie te hebben, maar daar hebben we niet veel van gemerkt. Het enige wat nog werkte, toen we hier op Tarawa toekwamen, was de motor." En ik vertel hem ons avontuur.
"De reden waarom ik je dit vroeg, Peter, is omdat we de Machias gecharterd hebben om naar Kingman en Palmyra te varen."
"Oh, zo je hebt jouw expeditie ook voor mekaar weten te krijgen in die korte tijd. Wanneer zou je vertrekken?"
"We willen eind volgende week vanuit Hawaï naar Palmyra vertrekken."
Capt'n Bill is net de kamer binnengekomen en schudt het hoofd: "Dat halen we nooit, ik moet ten minste drie weken hebben."
"Wel, wij zijn een week later in Tarawa aangekomen, dus zal jullie vertrek ook wat later worden, waarschijnlijk. De kapitein heeft drie weken nodig om tot in Hawaï te varen, en wat herstellingen uit te voeren."
"Nou we zien wel", antwoordt Pete, "komt wel goed."
"OK, ik bel je nog wel als we in Hawaï toekomen, Pete, maar hou toch rekening met enige vertraging!"
"Goed, Peter, we spreken er nog wel over, de groetjes aan de rest van de groep ginder!"
Later zal blijken dat Pete en de rest van de expeditieleden een week op Hawaï zouden moeten wachten, tot de Machias Honolulu binnentufte. Ook op hun trip zou de boot zijn 'goede reputatie' niet waar kunnen maken...

Onze problemen zijn nog niet helemaal van de baan. Er is maar één wekelijkse vlucht van Tarawa naar Hawaï. Er is een tussenlanding op Christmas Island, en dat is vijf uur vliegen. Om de risico's te beperken, wordt het aantal passagiers beperkt tot dertig, en wij zijn al met zijn twaalven, Beth en Dave inbegrepen. Daarenboven zijn we een week te laat, en twijfelen we eraan of Air Nauru onze tickets zomaar kan herboeken. We nemen de bus tot aan het dorp, een uurtje rijden. De 'bus' is een oude bestelwagen met twee rijen zeteltjes. Er is amper plaats, en iedereen zit dicht op mekaar. Om plaats te winnen, klapt er bij elke rij, een zeteltje uit, die de nauwe gang verspert. Telkens de bus stopt, staat iedereen die op het klapzeteltje zit, recht, en laat mensen door die willen uitstappen. Dat gebeurt telkens zonder mopperen, niettegenstaande de bus elke tweehonderd meter stopt. Er zijn geen echte bushaltes. Mensen staan langs de kant van de weg en steken de hand in de lucht. Als er nog plaats is, stopt de bus. Wil je ergens uitstappen, dan kun je dat maar, waar anderen instappen. De Kiribasken babbelen rustig met mekaar. Oude mannen met een donker gerimpeld gezicht, maken plaats voor vrouwen in lava-lavas met kinderen op de arm. Velen zitten ontspannen hun inheemse sigaretten te roken. Die licht bruine stokjes zijn ongeveer vijftien centimeter lang en ruiken lekker geparfumeerd. Het buitenblad is samengebonden met een gedroogd stukje fijn riet. Spijtig genoeg smaken ze niet zo goed als ze ruiken.
We rijden langs kleine dorpjes en alleenstaande hutjes. Hier en daar spelen groepjes kinderen. Af en toe moet de bus bruusk remmen omdat een magere hond over de weg loopt, achterna gezeten door een naakte kleuter. De meeste Kiribasken slapen in hutten die op korte boomstronken, of op bakstenen muurtjes staan, en hebben een laag aflopend strodak. Meerdere families wonen tezamen. Elke hut heeft een 'verdiepje', een meter boven de grond, met een gat in het midden. Dit gat doet dienst als een fornuis, met een vuurtje eronder, op de grond. Het verdiepje is zowel keuken, woonplaats als slaapkamer. 's Nachts worden rieten matjes van het dak tot op de grond neergelaten. Kiribasken zijn een sociaal volkje, en leven meestal in een gemeenschap met hun ganse familie. De hutten rond een gemeenschapsplaats geschaard. Die ziet eruit als een groot rieten afdak. 's Avonds zit de ganse familie rond het vuur geschaard. Televisie kunnen de meesten hier niet ontvangen, maar vaak zitten of liggen ze lachend en kwetterend naar de video te kijken. 'Rambo' is hier nogal populair.
Al met al geven de Kiribasken de indruk een vriendelijk en relatief welvarend volk te zijn. Hongersnood is hier onbestaand. Onderwijs wordt georganiseerd door de buitenlanders, geholpen door inheemse assistenten. In het noorden van het eiland, bij het vliegveld, is er een ruim hospitaal, echter zonder al te veel hoogtechnologische snufjes. Ik kan wel niet achterhalen waar de meeste Kiribasken van leven. Terwijl er vroeger gevist werd, blijkt er nu in de lagune geen vis meer te zitten. 'Leeggevist', zegt Mote, onze gids. Er zijn wel winkeltjes. Een aantal Kiribasken werken op een kantoortje, maar de rest? Mote zegt dat veel Kiribasken op buitenlandse schepen werken, en voor een aantal jaren de zeeën afschuimen. Daarna komen ze weer naar huis, en leven weer met hun familie, op de centen die ze verdienden. Is het geld op, dan vertrekken ze weer met één of ander schip naar het buitenland. Dat verklaart misschien waarom we relatief weinig mannen zien.

In het dorp lopen ze met bontgekleurde kleren door mekaar heen. Er zijn allerhande kantoortjes en winkeltjes. Bijna alles wat je kunt kopen, is ingevoerd met hulp van zware Australische subsidies. Anders zou alles quasi onbetaalbaar zijn. En dat is het spijtige van Tarawa, die hetzelfde lot als de meeste eilandjes in de Pacific onderging: Jaren geleden werden ze gekoloniseerd, meestal om de natuurlijke grondstoffen of visvangst te exploiteren. De inheemse bevolking werkte voor lage lonen in deze primitieve industrie, terwijl hun traditionele ambachten tenietgingen. Ze verdienden meer in de buitenlandse bedrijfjes, dan bij het bewerken van hun land, of met het vissen. Wat ze verdienden, gaven ze gul uit aan buitenlandse snufjes, en erger nog, aan buitenlands eten. Zo werd hun ganse originele manier van leven in een paar jaar overhoop gehaald, en bleef er van hun eigen cultuur nog weinig over. Toen de buitenlandse bedrijven sloten - de grondstoffen geraakten op, of de visvangst liep terug.. - bleek de inheemse bevolking zo afhankelijk van de buitenlandse hulp te zijn, dat ze niet meer in hun eigen levensbehoeften konden voorzien. De eenvoudigste, maar verkeerde, oplossing was: subsidies. Buitenlands voedsel, kleren en elektronica werd op de eilanden gedumpt. Hierdoor geraakte de bevolking helemaal op het buitenland afgestemd. De laatste jaren gaan meer en meer republiekjes in de Pacific een eigen koers varen, meer onafhankelijk van buitenlandse hulp.

We hebben geluk: de dame van Air Nauru herboekt ons zonder morren op een nieuwe vlucht. Ze waarschuwt wel dat de vluchten niet echt zeker waren. Er wordt bijgetankt op Tarawa, en de laatste weken waren er problemen met de brandstof geweest. Vorige week nog, weigerde de kapitein van Air Nauru om met die kerosine te vliegen...
"Maar maak je geen zorgen, dat gebeurt maar eens om de drie weken..", probeert ze ons gerust te stellen.
"Eens om de drie weken? Als het tegenvalt, zitten we hier nog eens voor twee weken!", mompelen we tegen elkaar.
's Avonds bel ik naar Tine. De verbinding moet eerst aangevraagd worden via een operator, en die belt dan terug, eens hij contact heeft. Tine en ik hebben mekaar zoveel te vertellen, dat ik haar vergeet 'gelukkig Valentijn' te wensen.

Dinsdag 16 februari, 6 uur in de morgen.
We komen net op tijd bij de luchthaven aan. Van het vliegtuig nog geen spoor.
Een uurtje later horen we iets omroepen, en een oude gammele brandweerwagen rijdt met loeiende sirene de landingsbaan op.
"Om de vogels weg te jagen", lacht Burt.
Luid krijsend vliegen ganse troepen vogels op uit de bomen. Enkele minuten later landt het vliegtuig. We kijken nog eens om en wuiven naar de Kiribasken die luid kwetterend naar ons zwaaien.
"Eindelijk, op weg naar huis", denk ik, terwijl het vliegtuig hoogte wint, en het eiland, de palmbomen en de lagune in de wolken verdwijnen.

We vliegen over de internationale datumgrens. Een seconde eerder waren we nog 16 februari, nu zijn we ineens 15 februari. Het is de eerste keer dat ik een vliegtuig neem, en een dag vroeger aankom, dan wanneer ik vertrok.
's Avonds eten we tezamen in een Italiaans restaurant in Honolulu. De stemming is uitgelaten, we hebben ons doel bereikt: 52.000 radiocontacten vanop Howland, en iedereen is veilig teruggekeerd! En toch hebben we een zwaar gevoel in zijn maag. Dit is het einde van ons avontuur. Morgen vliegt ieder terug naar huis, en wie weet wanneer we elkaar ooit nog eens zullen ontmoeten. Het heeft zoiets van 'het laatste avondmaal', een afscheid van mensen die een maand geleden nog vreemden waren voor mekaar, en die nu lief en leed gedeeld hebben op een afgelegen en verlaten eiland... En dit afscheid valt ons zwaar.
Op 18 februari landen Arie en ik op Zaventem. Een ganse meute vrienden en familie staat ons op te wachten, met spandoeken. Het voelt goed om Tine weer eens in mijn armen te kunnen nemen.
"Wijfke, je zot is weer thuis", fluister ik haar in het oor.
"Maar voor hoe lang?", antwoordt ze.
Ik lach, ze kent me maar al te goed.


Bron: Foto's door Arie Nugteren

enkele krantenartikelen die na mijn terugkomst verschenen:

Ga verder naar Hoofdstuk 14: Het meest afgelegen eiland ter wereld

No comments: