20. Kamperen op de zuidpool

Zondag, 30 januari 1994
Ik kan niet lang slapen, de adrenaline pompt door mijn aderen. Ik hoor dat het buiten lichtjes waait, en besluit rond acht uur op te staan. De anderen liggen nog gezapig te snurken. En snurken kunnen ze!
Ik trek mijn kleren aan, rits de zijflappen van de tent open en stap naar buiten. Het sneeuwt lichtjes, de lucht is bewolkt en een zachte koude wind blaast in mijn gezicht. De temperatuur moet ongeveer -10°C zijn. Het voelt niet echt koud aan.
Ik open een blikje Cola, de inhoud blijkt half bevroren, en ga op een krat in de sneeuw een sigaretje roken. Wat een panorama toch. De wind heeft de ijszee in grote brokken naar het noorden van het eiland gedreven. Voor ons ligt een gigantische ijsberg die blijkbaar aan de grond is vastgelopen. Alle andere ijsbergen drijven langzaam verder.
"Iiiiit, Iiiiit", Luis trekt de ritssluitingen van de tent open en strompelt naar buiten.
"Goeiemorgen, Peter"
"Dag Luis, goed geslapen?"
"Mmmm, maar veel te lang, we moeten weer aan het werk!"
"Inderdaad, vandaag wordt het 'tenten'-dag. Tegen vanavond moeten alle tenten opstaan, en de generatoren draaien."
"Oei, kijk eens, al onze bagage is ondergesneeuwd"
De wind heeft al onze zakken en valiezen onder een dikke laag sneeuw bedolven. Met onze handen graven we alles weer boven en bedekken de berg bagage met grote dekzeilen.



Een half uur later is iedereen op en we gaan aan het werk. Tony en ik openen onze kratten terwijl de anderen de keukentent in mekaar timmeren. Die tent is ietsje kleiner als onze slaaptent, een vier bij vier meter. Ik haal de tafels en stoelen uit de kratten, en Ralph tovert de kookfornuizen tevoorschijn. Martin begint de keuken te installeren. Vanaf nu zal hij zijn rol als kok gewetensvol op zich nemen.

Tony heeft slecht nieuws. Zijn generatoren starten niet. Er zat blijkbaar nog olie in de motoren, en op de Khlebnikov zijn ze duidelijk ondersteboven gestouwd. De generatoren zitten onder de olie-smurrie. Tezamen met Willy spreidt hij een paar dekzeilen uit en neemt de machines uit elkaar. De generatoren die ik in België kocht, starten met de eerste ruk.
Met zijn allen stellen we de twee radio-tenten op. Die meten 2,5 op 2,5 meter, ruim genoeg voor twee radiostations per tent. Luis heeft sinds de landing problemen met zijn rechterbeen. Het voelt stijf aan, en doet pijn bij elke stap. Toch klaagt hij niet. Zoals de anderen helpt hij mee bij het versleuren van de apparatuur. Gelukkig hebben we een aantal sleetjes meegenomen, om de zwaarste stukken te vervoeren. Bij elke stap schieten we zo'n twintig centimeter in de sneeuw, en regelmatig struikelen we en duiken onder luid gelach van de anderen halsoverkop in de sneeuw.
De zon priemt door de wolken heen, en het wordt warm. De thermometer geeft een goeie +15°C aan. Iedereen begint te zweten, en we trekken onze bovenkleding uit. In de vroege namiddag is de keukentent klaar en Martin smelt een grote pot sneeuw om drinkwater te maken. Het duurt een uur om een goeie vijf liter water te maken.

Een half uurtje later zitten we met zijn allen in de keukentent en slurpen met veel genoegen van de soep. De kratten met onze voedselrantsoenen staan op een rijtje langs de zijkant in de tent. Aan de andere kant staat een tafel met de vier kookfornuizen en in het midden staat de keukentafel met zes stoelen errond. We hebben niet veel ruimte, maar toch vinden we allemaal een plaatsje om te zitten. Martin heeft een aantal rantsoenen op de voedselkratten uitgespreid. Ons voedsel bestaat uit twee delen: zakken gevriesdroogd vlees, groenten, aardappelpuree, spaghetti of rijst. Die moeten met warm water aangelengd worden. Dat zal onze dagelijkse hoofdmaaltijd worden. De tussendoortjes bestaan uit licht-zoete koekjes, met jam of choco uit kleine emmertjes, hopen chocolade, paté uit tubes en kaas uit blik. Per krat zit er ook een doosje met kruiden, mayonaise, ketchup, mosterd en kruiden bij. Afgezien van de paar blikjes Cola en ijsthee, en dozen fruitsap en melk, zullen we vooral koffie, chocomelk of thee drinken.
"Tiens, Martin, ik zie hier maar één thermosfles staan, waar zijn de andere twee?"
"Ik weet niet wat er gebeurd is, maar ik mis meer als de helft van het keukenmateriaal."
Iedereen kijkt mij aan. Ik heb het keukenmateriaal in België gekocht en ingepakt.
"Maar dat kan toch niet, we hebben met drie mensen de lijst overgelopen, toen we alles in de kratten hebben gestopt. Bob, geef me eens de lijst", vraag ik zenuwachtig, "Ziehier, krat TT-5, daar zat alles in, kijk eens wat je allemaal mis, Martin".
"Oei, ik mis bijna alles. De twee pannen, drie potten, twee thermosflessen, alle vorken, messen, lepels, vodden, handdoeken, roerlepels, pollepels, afwasmiddel, sponsen, zeep, bekers, borden.."
"En wat heb je dan nog over?"
"Wel een pot om sneeuw te smelten, een ketel, vijf plastiek waterzakken, en een thermosfles."
"Wacht eens", zegt Ralph, "Krat TT-5, zeg je?"
"Mmmm"
"Was dat niet de enige krat die op de Khlebnikov niet achter slot en grendel stond."
"Jaaaaa", er gaat mij een lichtje op, "inderdaad, die was te groot."
"Nou, dan is er iemand op de Khlebnikov nu heel gelukkig met nieuw keukenmateriaal."
"Maar hoe moet ik nu koken?", jammert Martin grappend.
"Ik heb nog een pan mee", zegt Wilber, "en een set eetgerei"
"Ik heb nog een paar kopjes"
"En iedereen heeft wel een mes of zo..."
"We mogen nog van geluk spreken", zucht Ralph, "ze konden even goed onze grote pot om sneeuw te smelten gepikt hebben."
"Of ons propaangas"
"Of onze tenten.."
Ik ben kwaad. Dagen hebben we in België rondgereden om het goedkoopste en toch het meest duurzame materiaal in te kopen. Ik herinner me dat we specifiek voor die keukenkrat uren bezig waren om er alles netjes in te proppen. En nu blijkt dat het meeste gejat is...

Bob besteedt veel aandacht aan het optrekken van een latrine. We slaan lange houten palen in de grond en maken er dekzeilen aan vast. Dat houdt de wind wat tegen. In het geïmproviseerd hok zetten we een groot krat op zijn kant en Bob plaatst er triomfantelijk de zelfgemaakte toiletpot in: een ronde buis met een houten frame waarin een plastiek zak wordt gehangen. Het toiletpapier slingert aan een koordje, vastgenageld aan de binnenkant van de krat. Erg comfortabel is het niet, maar we zitten toch wat beschut van de wind en de sneeuw.

Rond tien uur 's avonds maakt iedereen zich klaar om te gaan slapen. Ik frons de wenkbrauwen. Slapen? En er is nog zo veel te doen, we hebben de radiostations nog niet opgesteld, nog geen enkele antenne is in mekaar gestoken, we hebben nog honderden meters kabels uit te rollen, de masten op te zetten...
Bob raadt mijn gedachten.
"Iedereen blijkt uitgeput te zijn, Peter. Het is beter dat we onze krachten wat sparen. We zijn niet allemaal zo jong als jij."
Het is waar, ik ben de jongste van de groep. De meesten zijn vijftigers. Maar ik heb maanden lang elke avond lopen joggen, wat hebben de anderen gedaan om zich fysisch voor te bereiden?
"Goed, gaan jullie maar slapen, ik ben nog niet moe en ga de eerste antennes in mekaar steken", zucht ik. Het is de eerste keer sinds de Falklands dat ik voel meer gedreven te zijn als de anderen.

De zon gaat langzaam onder, en het wordt kouder. De wind blaast de stuifsneeuw weer op. Wilber komt me eventjes helpen, maar gaat na een uurtje weer slapen. Ik steek op mijn eentje een antenne in mekaar. Op Howland zou deze vlieger niet opgegaan hebben: daar werkte bijna iedereen drie dagen en drie nachten aan een stuk door. Niemand sliep meer als een paar uur, tot het ganse kamp was opgesteld. We waren nog maar een paar uur op het eiland, en de eerste zender was al in de lucht.
"Nu zijn we al meer dan 24 uur op het eiland, en we hebben zelfs nog geen enkele antenne recht staan!"
Ik schrik als ik op mijn uurwerk kijk: twee uur in de morgen. De zon gaat nooit onder, en je verliest elke notie van tijd. Eigenlijk zou je je uurwerk op om het even welke tijdzone kunnen zetten en je eigen ritme leven... Althans tijdens de periode dat we hier zijn.
Ik trek een blikje Cola open en giet er een scheut whiskey in. Een beetje te veel trouwens, en ik voel me licht in het hoofd. Nog een sigaretje en ik ga slapen.

Maandag 31 januari
Weer staan Luis en ik als eersten op. Ik kan deze keer de verleiding niet weerstaan om met opzet extra veel lawaai te maken in de hoop dat de anderen wakker worden. En gelukkig slaagt mijn opzet.
Binnen het uur zijn we weer druk bezig. Ik moet toegeven dat eens iedereen aan het werk toogt, er geen stoppen meer aan is. Tegen de late namiddag zitten alle antennes in mekaar. Als radioamateur in hart en nieren geeft het ons een speciale kick om het ganse antennepark op de sneeuw bij mekaar te zien liggen.


Het is erg koud, een venijnige wind blaast ons om de oren. Het moet zo'n -20°C zijn. Wat een verschil met gisteren! Toen liepen we nog in ons onderlijfje rond... Met vereende krachten zetten we de masten recht en schuiven ze één voor één uit. We moedigen elkaar aan, en spreken af niet te gaan slapen voor ons ganse antennepark klaar is. Er wordt in groepjes gewerkt. Eén groepje stelt de mast recht, een ander maakt er de antennes aan vast, en schuift de mast uit en de derde groep rolt de coaxen uit en spant de koorden aan.

Als we tegen middernacht klaar zijn, staan we met zijn allen bibberend naast mekaar. Het is de eerste keer dat ik de koude voel. Ik heb vooral met mijn blote handen gewerkt, en ze slaan donkerblauw uit, en doen pijn. Het is alsof al mijn bloed eruit getrokken is. Het metaal van de antennes en masten zijn zo koud dat mijn handen er onmiddellijk aan vast vriezen als ik ze vast pak. Herhaaldelijk moeten we met onze adem onze handen ‘losblazen’ van de masten.
"Eigen schuld, grote bult", denk ik, "warmte trekt langs je voeten, handen en hoofd naar buiten..". De volgende dagen zal ik altijd mijn handschoenen aanhouden.

Gelukkig warmt Martins soep ons weer vlug op. De avond vergast ons op een betoverend schouwspel. De zon staat laag boven de horizon. De witte flanken van de ijsbergen in de zee voor ons, lichten fel op. Een paar lichte roze wolken hangen rond de berg achter ons. Hoe meer de zon daalt, hoe geler het licht wordt, en hoe meer de ijszee in onze ogen schittert. We kunnen zelfs de ijsbergen aan de horizon onderscheiden. Ze schijnen als felle lichtpunten op de donkere zee. In het oosten komt de maan op, in een lichtblauwe hemel. Alhoewel we allemaal uitgeput zijn, staan we bij mekaar als betoverd naar dit staaltje van natuurschoon te kijken.
Ik ril van de koude terwijl ik in de slaaptent mijn kleren uittrek. Mijn voeten zijn ijsklompen. Bob geeft me een paar voetwarmers. Dat zijn kleine zakjes met actieve koolstof. Als je ze schudt, worden ze langzaam warm. Ik wring de zakjes tussen mijn sokken en de pijpen van mijn lange onderbroek. De warmte doet mij goed.

Midden in de nacht wordt ik half wakker. Mijn schenen doen pijn. Slaapdronken ga ik op mijn bed zitten en haal de voetenwarmers van tussen mijn kleren. De zakjes zijn gloeiend heet geworden en hebben mijn vel verbrand. Op beide benen tekent zich een grote blaar af. "Stom, hoe kan dat nu?", mompel ik binnensmonds en wind wat steriel gaas rond mijn schenen.

1 februari 1994.
Dit wordt onze vierde dag op het eiland. Vandaag moeten de zenders de lucht ingaan. De generatoren zijn hersteld, en draaien op volle toeren. We steken de satellietantennes in mekaar, en beschermen de kratten met grote dekzeilen. 's Namiddags inspecteren we de tenten en de masten voor de laatste keer. Rond drie uur staan we bij mekaar rond te draaien, tevergeefs op zoek naar meer werk.
"Ik heb de indruk dat we klaar zijn", merkt Willy op, terwijl hij goedkeurend zijn blik over het kamp laat glijden."Mmm, maar goed ook", zucht Luis, die zich op een krat laat zakken. Hij wrijft kreunend over zijn been.
"Ralph, we zijn klaar, denk ik"
Ralph en Bob komen uit de keukentent.
"OK, let's do it", zegt Ralph en stapt door de sneeuwhopen naar één van de radiotenten.
Hij gaat voor één van de radiostations zitten, en maakt het eerste radiocontact. Het duurt maar een paar minuten, of honderden radioamateurs roepen ons op.
"Komaan, jongens, 'let's kick some ass', alle stations moeten nu de lucht in!", roept Ralph ons toe.
Wilber en Willy starten de CW zenders en ik ga aan het tweede phonie-station zitten. Het geeft een geweldige kick om de pile-up, het werken van de ene radioamateur na de andere, te starten, bij het begin van een expeditie. Iedereen die ons aanroept is nerveus, ze hebben bijna vier dagen en vier nachten gewacht op onze eerste signalen. Ze wisten dat we op 29 januari waren geland, en vroegen zich af wanneer we nu eindelijk 'in de lucht wilden gaan'.
"Dit is Three Yankee Zero Papa India, 3Y0PI, listening 21.300 to 21.310", zeg ik in de microfoon. Als reactie is het alsof de derde wereldoorlog lostbarst in mijn koptelefoon. Honderden radiosignalen van over de ganse wereld klinken als een kakofonie door mekaar. En daar moeten wij, als enkelingen vanop dit stukje eiland, in het midden van Antarctica, orde in scheppen.
Maar het loopt goed, ons publiek gedraagt zich netjes, en tegen de avond staan al een paar duizend radiocontacten in onze logboeken ingeschreven. We wisselen de operatorposities en de nachtploeg neemt de zenders over.
Peter I is in de lucht. Vanaf nu is er maar één prioriteit meer voor ons: zoveel mogelijk radiocontacten maken. Ons doel staat op 80.000 radioverbinding, terwijl het vorig wereldrecord, dat van Howland, op 52.500 staat.
Ik slok mijn avondeten binnen, giet de generatoren vol benzine en kruip in mijn slaapzak. Volgens het werkschema dat Ralph in de keuken uithing, moet ik er morgen vroeg uit. Morgen? Misschien is het al vandaag. We zijn de notie van tijd, van dag en nacht vergeten. Dat is niet meer belangrijk. Vanaf nu moeten we enkel nog radiocontacten maken, niks anders. Enkel radiokonttt..., enkellllll. En ik glij weg in een onrustige slaap.


Ga verder naar Hoofdstuk 21: Three Yankee Zero Papa India - QRZ?

No comments: