6. De langste dag



Zaterdag 1 maart 1992 5h30 lokale tijd.
Ik hoor geroezemoes en het gekrijs van vogels. Geen motorgeluid. Geen motorgeluid?! Met een ruk zit ik recht en kijk om me heen. Clipperton. We zitten op Clipperton, en niet meer op de boot. De zon gaat net op. Jay en Pete zitten al voor de ingang van de tent. Ik voel me nog moe, maar de adreline begint weer te pompen. Vandaag gaat het gebeuren. Tegen vanavond moeten we met de zenders in de lucht zijn.
"Goeiemorgen, Jay, Pete!"
"Hey Peter, wat zie je eruit!"
Ik moet geen spiegel om te weten hoe ik er uit zie. Ik voel het. Mijn spieren zijn doen pijn. Ik trek mijn broek en T-shirt aan. Ze staan nog stijf van het zilt en vogelpoep. De anderen worden ook wakker. We stappen de tent uit.
Het is nog halfduister. Het oosten licht op met oranje en purperen kleuren, maar we zien de zon nog niet. Geen rood licht. Want "Rood in de ochtendstond, de dag heeft wind in de mond", zei mijn grootvader altijd. Hopelijk is dit ook juist, hier dicht bij de evenaar. Er moet nog veel materiaal aan land worden gebracht. Hoe minder wind, hoe vlotter de landingen.
Honderden vogels vliegen rond. De krabben scharrelen hier en daar nog wat aan de omheining. De tent staat op een goeie honderd meter van het bosje palmbomen. Tussen de palmbomen ligt het vol rommel, overblijfsels van de Franse kampen, lijkt het. De barakken zijn door de wind platgewalst. Golfplaten liggen her en der verspreid. Een paar grote platte betonnen blokken bij de tent moeten ooit nog de vloer van een paar barakken geweest zijn. Het enige wat nog recht staat is een toiletpot, met een loden pijp die naar een waterreservoir leidt. De waterbak hangt scheef in een ijzeren frame. We kuieren naar het bosje. De doordringende ammoniakgeur slaat op mijn maag. Op de grond, wit van de vogelpoep liggen nog wat dunne aluminium pijpen.
"Kijk eens, Arie, hier liggen de antennes van de Franse expeditie nog. Alain vertelde me dat ze die hier hadden achtergelaten"
Het is alsof we met een tijdsmachine teruggaan in het verleden. Die antennes betekenen voor ons wat rotstekeningen voor archeologen beduiden. Op een tweede waterbak die ondersteboven tussen de bomen ligt, staan enkele radio-amateur roepnamen gegrift. "AI6V" ontcijferen we. Een gekende amateur, lid van een Amerikaanse expeditie in de jaren '80.
"Peter, herinner je het artikel in het Amerikaanse radio-tijdschrift, over de generator van de expeditie die door de hitte in brand schoot? Wel, hier ligt ze!", roept Arie.
Wat ooit een generator was, is nu een blok ijzer, vol vogelpoep. Als Arie, met een vies gezicht het ding een duw geeft, komt er een krab van onderuit.
"Kijk eens naar de zon", mijmert Vincent.
De eerste zonnestralen komen net boven de horizon uit. In documentaires over de tropen, zie je hoe de zon met een ijzingwekkend tempo opkomt en onder gaat. Hoe dichter bij de evenaar, hoe vlugger dit gebeurt. Maar alle documentaires zijn toch niks, vergeleken met de show die we hier krijgen. Met de ogen half dichtgeknepen zien we hoe, in amper een minuut, de zon al volledig rond is, zich los maakt van de horizon en daarna aan zijn klimtocht begint. Ze zal niet stoppen voor ze loodrecht boven ons staat.

We nemen elk een blikje limonade uit de koelbox, het zijn de laatste, en vertrekken richting landingsplaats. Eventjes denk ik nog: "Moeten we de tent niet afsluiten?", maar dat is één van de voordelen van een verlaten eiland... Je kunt alles open en bloot achterlaten, er kan toch niks verdwijnen. Er zijn geen mensen. Dus kan er ook niks verdwijnen, geen vandalisme, geen pottekijkers. Enkel wij...
Arie loopt in diepe gedachten verzonken. Ik neem een foto van hem.
"'Arie, contemplatief', zal ik hem later ondertitelen", bedenk ik me.
"Gaat het?", vraag ik.
"Mijn voeten, man. Mijn schoenzolen zijn niet dik genoeg, en al die stukken koraal doen mijn voeten pijn. Ik heb nochtans die basketschoenen speciaal voor de landing gekocht."
Ik heb een beetje medelijden met Arie, maar moet toch lachen. De basketschoenen zijn zachtgroen en roze van kleur, en zijn 'assortie' met zijn T-shirt.
We steken door naar het strand. Daar kunnen we gemakkelijker lopen. Het water is zo helder dat we tientallen vissen zien voorbij schieten, in een achtergrond van geel en groen. De Spirit dobbert nog op een tweetal kilometer van het koraalrif. We zien nog geen teken van leven aan dek. Op het strand zijn onze voetsporen van de vorige avond al uitgewist. Het is alsof het eiland onze aanwezigheid zo spoedig mogelijk wil vergeten.
"Maar je bent ons nog niet kwijt, Clipperton, we beginnen nog maar. We zullen je vloek ontkrachten!", mijmer ik luidop. Op de landingsplek ligt al ons materiaal nog zoals we het gisteren hebben achtergelaten. Tientallen krabben zitten, in de schaduw van de zon, van onze plastiek zakken te eten. Een paar zakken zijn al opengescheurd, en als we ze uitschudden, vallen er enkele krabben uit.
"Gadver, gadver, mijn nieuwe slaapzak", vloekt Pete, "Kijk eens, allemaal gaten".

Er is al wat beweging aan boord van de Spirit. We zien Mike en Charly door een verrekijker naar ons turen, daarna verdwijnen ze weer in de galley.
"Waarschijnlijk gaan ontbijten", zucht Ron, en hij wrijft op zijn maag. "Ik kan ook wat gebruiken...
Maar de bemanning laat ons niet in de steek. Terwijl de zon ons al goed begint op te warmen, komt de Spirit dichter bij de koraal, en werpt het anker uit. Een paar minuten later, komt Capt'n Mike met een sloep aan land. We springen in het water, om de sloep aan land te trekken, zoals we Christian en Lee gisteren hebben zien doen. Het water verfrist ons.
"Goeie morgen, jongens, goed geslapen?", lacht Mike ons toe, "Kelly zendt haar groeten, en ze heeft iets meegegeven..". Hij tilt een koelbox uit de sloep.
"Mmmm. roerei met versgebakken broodjes", smekt Pete als hij het deksel eraf trekt. We vliegen erop af als hongerige wolven. Capt'n Mike glimlacht.
"Luister eens, terwijl jullie eten", zegt hij.
"Gaat niet, eten en luisteren terzelvertijd", grapt Jay met een volle mond.
"De zee is kalm, binnenkort is het hoog tij, dus moeten we onmiddellijk beginnen landen. Gisterenavond zagen we dat bij laag tij, het koraal boven water komt. Zonder een boot of buitenboordmotor te beschadigen krijgen we dan geen lading meer aan land.. Dus, zet je maar schrap, we gaan er voluit tegenaan. Kom, help me maar de sloep draaien."
Met een broodje ei in de hand, springen we met zijn allen in het water, en duwen Mike richting van het koraal. Zonder veel moeite vaart hij door de golven naar de Spirit.

De spanning stijgt. Met drie sloepen tegelijkertijd komt de bemanning naar het eiland toe. Eén van de rubberboten blijft bij de koraal liggen, zodat hij kan ingrijpen als er iets verkeerd gaat. De twee andere sloepen, een aluminium skiff en een Zodiac, vliegen door de golven. We springen weerom met zijn allen in het water, en helpen de lading aan land brengen. Mike stelt voor om de ene Zodiac in de lagune te leggen, en zo, over de lagune, het materiaal naar de kampeerplaats te voeren.
"Ik heb jullie gisterenavond zien zwoegen, toen je het materiaal te voet naar het kamp droegen", spot hij, "met dat tempo duurt het een week voor alles ginder is. We sleuren de Zodiac over het strand, de helling op, over de landstrook en laten hem voorzichtjes in de lagune. Mike maakt de buitenboordmotor vast. Met twee zitten we op de rand en houden met onze benen de sloep weg van de scherpe koraalranden. De anderen geven een lading materiaal door. Jay en Pete varen naar de kampeerplaats. De rest blijft op de landingsplaats. De volgende sloep komt toe, Charly en Mike, de laatste twee expeditieleden die de nacht op de Spirit hebben doorgebracht komen ook aan land. Wij voelen ons al thuis op het eiland, en tonen hen trots de vogels en krabben. Ze trekken een vies gezicht.
"Jongens wat stinkt het hier", roept Charly.
"Bah, je geraakt er aan gewoon", zegt Ron, "stank went, wij merken het niet eens meer".
Met zijn allen beginnen we materiaal de helling op te dragen, over de landstrook, naar de oever van de lagune. Telkens weer dezelfde klus: je grijpt wat je maar grijpen kunt, je spartelt de helling op, en strompelt tot aan de lagune. Enkele keren gaan we voluit tegen de grond. De grond is oneffen, en bezaaid met brokken koraal. Mike komt terug van het kamp, en vraagt hulp bij het laden van de Zodiac in de lagune. Charly en John gaan met hem mee. Ze zullen Jay en Pete helpen bij het opzetten van het kamp. Ron, Arie, Vincent en ik blijven op de landingsplaats en helpen de bemanning bij het landen.
Mijn spieren voelen stram aan. De zon brandt in mijn nek. De vermoeidheid begint door te wegen. Maar niemand geeft er aan toe, niemand wil onder doen voor zijn kameraden. De sloepen brengen het materiaal vlugger aan land, dan wij ze tot bij de lagune kunnen dragen.
"Ik had geen gedacht dat we zoveel materiaal hadden", zucht Ron, terwijl hij het zweet van het gezicht veegt."
"Peter, jongen, je nek", zegt Arie, en hij schudt zijn hoofd, "al gans verbrand".
Het is elf uur, en de zon staat loodrecht boven ons. De koraal weerkaatst het zonlicht. Er is geen plekje schaduw. Het moet tussen de 40 en 50 graden Celsius zijn. We hebben allemaal lange broeken en sweatshirts met lange mouwen aangedaan, maar onze handen, nek, neus en oren beginnen te verbranden. Arie, die van nature uit, een bleke huid heeft, is er waarschijnlijk het ergste aan toe.
We proberen tussen de plastiek zakken ons eigen gerief uit te zoeken. Lippenstift, en zonnebrandolie, dat hebben we nodig. Arie vindt zijn zak, en de zonnecreme gaat van hand tot hand. We kontroleren elkaar om te zien of alle blote stukjes huid ingesmeerd zijn. Ik smak met de lippen, en voel dat ze gebarsten zijn.
Op het strand roept de bemanning naar ons.
"Komaan jongens, helpen!"
Nu benijd ik hen: hun handschoenen en de grote strooihoeden lijken misschien belachelijk maar beschermen hun hoofd en handen terwijl wij volop aan het verbranden zijn. Mijn keel is zo droog als kurk. Ik hou de rug van mijn hand tegen de lippen en zie dat ze bloeden. Arie's lippenpommade plakt in de basten, en kleeft mijn lippen op mekaar.
"Ik kan niet meer", zucht Arie, en laat zich weer in het water vallen. We rusten uit in het water. De hitte op het land is ondragelijk geworden. De zon brandt dwars door mijn sweatshirt op mijn schouders. Mijn handen staan bloedrood. Als ik scheel kijk, zie ik dat mijn neus dezelfde kleur heeft.
Mike komt aanvaren met een nieuwe lading.
"Ik heb wel een zakje koelijs mee.", zegt hij.
Met een brok koraal breken we het ijs in stukken. We bijten er stukjes af...Dat voelt heerlijk. Arie legt een handvol ijsgruis in zijn nek.
"MMmmm, lekker", zegt hij met gesloten ogen.
Er staan grote blaren op onze handen. Captain Mike bekijkt ze:
"Verbrand in de tweede graad, pas maar op", waarschuwt hij, "Zonnecrème zal nu niet meer helpen".
Arie en ik blijven alleen achter op de landingsplaats. We trekken de mouwen van onze sweatshirts over de handen en houden ze met de vingers vast. Maar mopperen helpt niet. Met een tussenruimte van een kwartier komt een nieuwe sloep aan. We staan tot aan de heupen in het water van de lagune en geven de pakken aan. Het fosforrijke water bijt in de handen en prikt in de wonden. Ik stap uit het water, en trek mijn broek uit. Kleine zwarte plakjes en beestjes plakken in de koraalschrammen. Bloedzuigers en waterluizen. Met een vies gezicht trek ik ze er af.
Tussen het laden door kunnen we wat uitrusten. Ik kan niet meer. Ook Arie sleept zich voort.
"Ik denk dat we zeker zes ton materiaal hebben", zucht hij. Ik knik, te moe om te antwoorden. Arie komt naast me zitten. De hitte is ondragelijk. Het is 1 uur, en de zon brandt. Het moet zeker vijftig graden Celsius zijn. "Dit is onmenselijk", zucht ik, "ik kan niet meer, ik kan werkelijk niet meer". Een zachte hete wind waait in ons gezicht. Mijn ogen vallen toe. Arie geeft me een stomp en lacht.

Een paar uur later heffen we de laatste lading in de Zodiac die in de lagune tussen de landingsplaats en ons kamp heen en weer pendelt. Arie en ik springen mee in de boot en varen tot aan het kamp. De lagune is ondiep. Er hangen lange algenslierten in het water. Af en toe geraakt het schroef verstrengeld in het wier, en moeten we stoppen. Ook de gaten voor de waterpomp geraken verstopt. Maar de koelte op de lagune werkt verfrissend. Er is een stevig windje opgestoken. Heerlijk.
We naderen het kamp, en zien dat er al een paar tenten recht staan. Hier en daar zijn de anderen de masten aan het opstellen. Een paar expeditieleden staan over antennes gebogen. Iedereen werkt stil. De vogels krijsen.
Op de oever van de lagune liggen hopen materiaal. Dat moet nog allemaal tot in het kamp worden gedragen. Pete, die ik al uren niet meer gezien heb, komt naar de boot gestrompeld. Hij heeft, net zoals Arie, een zakdoek onder zijn petje gestoken, om zo zijn nek te beschermen. Hij doet me denken aan een soldaat uit het vreemdelingenlegioen.
"Hey, baby, baby", roept hij ons aan. Ook hij is verbrand."Man, er komt gewoon geen einde aan", zucht hij, "er komt geen einde aan".
En zonder het antwoord af te wachten, grijpt hij een paar zakken en strompelt terug in de richting van het kamp.

Mijn benen willen niet meer mee. Gelukkig is er drank aan land gebracht, en Capt'n Mike trakteert me met een biertje in een tent. Ik rook een sigaret. Mijn eerste sigaret die dag. Iedereen is in de weer. De ene met masten, de andere met antennes, Mike rolt de grote bobijnen coax uit, Jay zet de krabbenomheining op...
Ik heb mijn zak met kleren tussen het andere materiaal gevonden, trek een droge short en Tshirt aan en smeer mijn armen in met zonnebrandolie.

Uren lang werken we aan masten en antennes, onze eerste prioriteit. We willen zo vlug mogelijk 'in de lucht zijn'. Pete en Jay trekken een generator in gang, en leggen de elektriciteitsdraden tot bij de tenten. Intussen staan alle tenten recht. Pete neemt een zender uit de doos, en stelt hem op een tafel. Een microfoon en meetapparatuur wordt aangesloten. Met een logboek op zijn schoot geeft Pete onze eerste oproep:
"CQ dit is FO0CI, FO0CI vanop Clipperton, QRZ?", klinkt het.
Meteen horen we een tiental radioamateurs antwoorden. "Een koptelefoon, een koptelefoon", roept Pete. Jay gaat naast hem zitten, en meteen beginnen ze de pile-up te verwerken.
Een massa dozen en zakken staat nog steeds bij de lagune. We versleuren ze tot in het kamp. De zon begint te zakken, de temperatuur wordt weer dragelijk. Het kamp is één grote warboel. Ons materiaal ligt over een ruimte van een tweehonderd meter verspreid. Niemand vindt nog zijn spullen terug. Er gaat veel tijd verloren. Nu is er een schroevendraaier zoek, dan is er iemand weer op zoek naar de voorhamer of sleutel nummer 10...Arie komt uit de bosjes tevoorschijn. In de schaduw van de bomen heeft hij alle onderdelen van de VHF en satellietantennes opengespreid. Maar de krabben zijn rapper dan hem. Ze lopen weg met moertjes en vijzen. Een hoopje krabben peuzelt aan zijn handleidingen. We moeten lachen als Arie zichzelf imiteert, zoals hij achter de krabben aan loopt, die weer eens met één of ander onderdeel aan de haal gaan.
We ploffen ons met zijn allen op de grond van een tent. Mike komt net aan met ons avondmaal (of is het ons middagmaal?). Tijd om te eten en wat te rusten. De bemanning van de Spirit gaat terug naar de landingsplaats. De zon gaat onder, en ze willen terug naar de boot.
"Morgenochtend komen we terug met extra benzine, drank, ontbijt en koelijs", beloven ze. Het team van Capt'n Mike heeft goed werk verricht. Voor het eerst in de geschiedenis van Clipperton heeft een expeditie een voortreffelijke landing, zonder ongevallen uitgevoerd. "Christian, Lee en Bill hebben zelfs geholpen bij het in mekaar steken van de masten", beaamt Charly.
"Mmm, toffe gasten", knikt Jay, met een volle mond.
"Ze zijn duidelijk geïnteresseerd in onze expeditie, en in het radio-amateurgebeuren", zeg ik, "dat hebben we al gemerkt op de boot."
Zuchtend en kreunend staan we op. Er is nog werk aan de winkel. In het licht van zware lampen werken we verder tot diep in de nacht.

Het moet ergens twee of drie uur in de morgen zijn, als we onze veldbedden opzoeken. Charly en Jay zijn al met twee zenders in de lucht. De radio kan mij op dit moment gestolen worden. Ik ga slapen. Alles doet pijn. Net zoals bij iedereen zijn mijn handen, neus en nek zwaar verbrand. Het zout prikt nog steeds in de wonden op mijn benen... Toch voel ik me gelukkig. Vanaf morgen kunnen we ons concentreren op de radio. Deze dag, de eerste dag van de landing zullen we ons nog lang herinneren. Dit was de langste dag.
"Slaapzacht, Arie"
"Maft ze, Peter"
"Bonne nuit, tous"
"Sweat dreams"
"Veertigduizend verbindingen ga ik maken"
"Morgen, Pete, morgen heb je nog alle tijd"
"Morgen, ok"
De maan staat hoog aan de hemel en een fris windje waait door de voorflappen van de tent. De vogels krijsen en de krabben scharrelen rond de omheining...

Bron: Foto's Arie Nugtereh (PA3DUU)


Ga verder naar Hoofdstuk 7: Radio vanop Clipperton

No comments: