17. De Falklands


Thuis, 13 januari 1994, 4 uur in de morgen
Ik heb maar twee uurtjes geslapen, denk ik. Tine heeft ook moeite om op te staan... Rustig, bijna gelaten maken we ons klaar en laden alle bagage in de wagen: twee valiezen met kleren, kabels en antennedraden, drie grote stoffen zakken met zenders, boeken, video- en audiotapes, een antenne in een grote kartonnen doos en drie stukken handbagage. Tezamen een 150 kg, denk ik.
Martin staat ons op te wachten in de luchthaven. Martin is de tweede Belg in ons team. Hij is een bankier die er altijd van droomde om ooit eens met een expeditie naar Antarctica te trekken. Hij is de enige niet-radioamateur in de groep. Hij zal onze kampkok worden.
De vertrekhal ligt er nog verlaten bij. De hostess aan de balie trekt een raar gezicht als ze ons met de berg bagage ziet afkomen. Gelukkig heeft ze gisteren ons interview op de radio gehoord, en rekent ons niks aan voor het extra gewicht.
"Dag wijfke, tot binnen een tweetal maanden", fluister ik Tine in het oor, terwijl we afscheid nemen.
"Dag ventje, geen domme dingen doen hé"

Met een zucht zien we Zaventem onder ons uit verdwijnen. Na zes maanden voorbereiding zijn we eindelijk op weg naar onze derde expeditie. Dit zal onze grootste uitdaging worden.
"Nu is er geen weg meer terug, volle snelheid vooruit, kapitein", lacht Martin.
In Londen wachten Bren en Ruth ons op. Dit koppel hielp ons aan ticketten voor het militaire vliegtuig naar de Falklands en ze zorgden ervoor dat een gedeelte van ons materiaal veilig en wel door de Engelse douane werd geloodst. We laden alle materiaal in twee wagens en rijden naar Terminal 3, waar Ralph, de expeditieleider, moet toekomen. Omdat er op het militair vliegtuig niet genoeg plaats was, hebben we de groep moeten opsplitsen. Ralph, Martin en ik zullen een week vroeger als de rest van de groep naar de Falklands vliegen.
Ralph komt glunderend uit de terminal. Ook hij heeft een berg bagage mee. We omhelzen mekaar als vrienden die elkaar al in eeuwen niet meer gezien hebben. De ganse groep rijdt naar het huis van Bren en Ruth. Bren is een gekende uitgever van een radioamateurtijdschrift dat zich vooral specialiseert in het publiceren van nieuws over expedities als de onze.
Het is een komen en gaan van radioamateurs. Tussendoor kijken we naar videotapes van de voorbij expedities. Martin volgt de conversatie aandachtig. Radioamateurisme is een totaal ongekend terrein voor hem. En dan komt hij ineens terecht in een groepje fanatici als wij.
"En wat is dat dan, 'DX'", vraagt hij.
"DX staat voor lange afstandsradioverbindingen. Het wordt ook gebruikt als synoniem voor moeilijke verbindingen of radiocontacten met zeldzame landen".
"Dan zal een verbinding met Peter I wel DX zijn?"
"Ja, Peter I is wereldwijd het meest gegeerde land bij de radioamateurs!"
"En wat is propagatie dan?"
"De manier waarop de radiogolven zich voortplanten in de atmosfeer.""?!?!"
"De gigantische ontploffingen op de zon die ons licht en warmte geven, zenden ook magnetische en radioactieve straling uit. Hoe meer ontploffingen - die als donkere vlekken op de zon worden gezien - hoe meer stralingsdeeltjes worden uitgezonden. Die straling laadt kleine ion-deeltjes in de atmosfeer op. Hoe hoger die oplading, hoe beter de voortplanting van de radiogolven."
"Stop, genoeg, genoeg", kreunt Martin grappend, "geef mij een schort en de keukentent op het eiland. Doen jullie maar het moeilijke werk."
"Bah, tegen het einde van de expeditie ben je een expert", lachen we allemaal.

's Avonds rijden we naar het militair vliegveld bij Brize Norton. Ralph en ik wachten in spanning af wat de man aan de balie zal zeggen over onze berg bagage. Volgens onze ticketten mogen we 60 kg per persoon meenemen. Als er extra ruimte op het vliegtuig over is, kunnen we meer inchecken. Maar dan moeten we wel 600 fr. per kg bijbetalen. 600 fr. per kg! Ralph en ik hebben minstens 150 kg elk. Tony heeft ons vanuit de States nog drie versterkers opgestuurd, die we ook moeten meenemen. Nog eens 100 kg. Dat zou wel eens een dure grap kunnen worden.
Onze vlucht vertrekt pas rond middernacht, en we staan vol spanning in de rij te wachten. Ralph kijkt vooringenomen om de vijf minuten op zijn uurwerk.
"Militairen krijgen voorrang op de vlucht", mompelt hij, "als er plaats tekort is, moeten we wijken!"
We duwen Martin voor ons uit, en hij checkt het eerst in. De officier aan de balie kijkt goedkeurend naar Martins drie kleine zakjes bagage.
"Mogen we wat meer bagage meegeven met hem?", vraag ik over zijn schouder.
De man knikt en zonder op te kijken stapelen Ralph en ik de ene doos na de andere bovenop elkaar. De wankele toren is zo hoog dat de militair ietwat verbijsterd langs de pakken heen moet kijken om ons te zien. Maar hij zegt niks.
Ralph checkt in, en ook hij krijgt er al zijn bagage door. Als ik mijn ticket en paspoort aan de militair geef, vraagt die:
"Heb je geen geldige papieren?"
"Hoezo?"
"Uw naam komt niet op de passagierslijst voor."
"Nou, ik heb een ticket. Misschien is de naam misspeld?!"
De man schudt zijn hoofd, hij tokkelt wat op de computer, maar kan met niks opkomen dat op 'Casier' gelijkt.
"Kijk misschien eens naar alles wat met 'CA' begint"
"Mmmm, Peter 'Cafler' uit België, zou dat het kunnen zijn?"
"Jajaja, dat is het, ik herinner me dat we inderdaad een probleem hadden toen we de ticketten bestelden", probeer ik zo overtuigend mogelijk.
"Nou, Cafler zal het dan zijn", antwoordt hij, en geeft mijn instapkaart.
"Oef", knipoog ik naar Ralph.

Een paar minuten later wordt 'Mister Cafler' omgeroepen. Ik moet naar de balie terugkeren."Dit gaat mis", denk ik nog."Mister Cafler? Kunt U eventjes meekomen, er is iets mis met uw bagage."
In een kamer achter de balie staan onze valiezen, zakken en dozen op een rijtje.
"Kunt U deze pakken openen, a.u.b., we krijgen allerlei verdachte dingen te zien op de Xray-machine."
Ik heb dit spelletje al meerdere keren gespeeld. Uiterst behulpzaam en zorgvuldig maak ik de eerste valies open. Het is toegesjord met vier spanbanden die maar moeilijk loskomen. Na een halfuur toon ik uitgebreid alle apparatuur.
"Een zender, een morse sleutel, drie stukken coax, vier lengtes antennedraad, vijf..."
"OK, U mag de koffer weer dichtmaken.", antwoordt de officier ietwat zenuwachtig. De tijd begint de dringen, we moeten inschepen.
"Wilt U dat ik de andere koffers ook openmaak?"
"Nee, nee, het is goed, U kunt gaan"
"Bingo, de truuk is weer eens gelukt", denk ik bij mezelf.

Rond middernacht stijgen we op. Met een zucht glijdt alle spanning van de laatste uren van ons af. We zien de lichtjes van de militaire basis 'Brize Norton' onder ons verdwijnen en langzaam klimmen we door het wolkendek.
"We hebben het voor mekaar, jongens", knikt Ralph ons toe, "nu kan er niks meer verkeerd gaan".
"Nou, niks... de zes andere expeditieleden kunnen nog hun vliegtuig missen, of niet al hun bagage op het vliegtuig krijgen", probeer ik.
"Of de Khlebnikov komt niet op tijd toe", helpt Martin.
"Ik denk dat het meest reële probleem nog zal zijn om op het eiland te landen", mompelt Ralph. Sinds maanden al, spreken we niet meer over 'Peter I', maar over 'het eiland'.
"Mmm, stel je voor. Het is mistig en we kunnen niet landen. Of een felle storm, en de helikopters geraken niet in de lucht."
"Of de Fedorov, ons pick-up schip komt veel te vroeg aan."
"Oké, oké, ik geef toe, er kan nog van alles verkeerd gaan, maar laat ons de uitdagingen één voor één aanpakken", lacht Ralph terwijl hij de handen afwerend voor zich houdt.
"Juist, laten we maar eens beginnen met een paar duizend radiocontacten vanop de Falklands, daarna zien we wel!".

De Tristar van de Royal Air Force heeft meer weg van een burgervliegtuig dan van een militair toestel. Het enige merkbare verschil is dat de hostessen een militair uniform dragen. Voor de rest lijkt het alsof we op een gewoon lijnvliegtuig zitten. De 13.500 km naar de Falklands wordt eventjes onderbroken door een tussenstop op Ascension eiland, in het midden van de Atlantische Oceaan.
Dit vulkanisch eiland staat vol gesofistikeerde radarinstallaties en zenders van het Franse, Engelse en Amerikaanse leger. We mogen een kwartiertje uit het vliegtuig. Alhoewel het pas 9 uur in de morgen is, slaat de hitte ons om de oren. Het doet me denken op het moment dat we op Christmas eiland landden, tijdens de Howland trip. Het is raar dat ik tijdens alle opwinding van de laatste dagen zo veel op Howland en de Pacific heb lopen denken. Jim, een lokale radioamateur, komt ons een goeie reis wensen. Hij wil ons graag een stukje van het eiland laten zien, maar helaas hebben we weinig tijd. Nog geen uur later stijgt het vliegtuig weer op.

Rond 16 uur zien we de eerste contouren van de Falklands naderen. Rollende heuvels, meertjes, de zee die gretig stukken land opvreet. Het stormt. Gelukkig is er een VIP van het leger aan boord, die kost wat kost wil landen, anders zouden we door vliegen naar Brazilië. Blijkbaar gebeurt dat voor één op de tien vluchten. Risico's worden hier niet genomen. Terwijl we over de landingsbaan van Mount Pleasant taxiën, zie ik een rijtje mensen die tegen de wind in, tevergeefs proberen bordjes in de lucht te houden. Er staan grote cijfers op: 9 8 9 8 9 9 9. Ralph vertelt me dat dit een traditie is: elke landing wordt beoordeeld op een schaal van 9. Onze landing is blijkbaar goed gelukt.

In de luchthaven krijgen we een briefing over de mijnvelden en de verschillende soorten mijnen. Blijkbaar hebben de Argentijnen na de oorlog hier het één en het ander achtergelaten... Buiten staan een paar radioamateurs ons op te wachten en we worden per jeep naar Port Stanley, de 'hoofdstad', vervoerd. Martin begint zich langzaam te realiseren welk 'netwerk' de radioamateurs eigenlijk wel hebben.
"Of het nu Engeland, Ascension of de Falklands zijn, altijd staat er iemand klaar om jullie te helpen. Impressionant!"
"Wacht maar, je hebt nog maar een klein stukje van het radioamateurisme gezien...", lachen Ralph en ik.
We rijden anderhalf uur op de hoofdweg van de Falklands: een grindweg die Mount Pleasant met Stanley verbindt. Het regent en de wind rukt verwoed aan de Landrover. Peter, de chauffeur, is onze coördinator in de Falklands, en hij vertelt honderduit over de voorbereidingen. Maar ik heb er geen oor voor en tuur verstrooid uit het raam. De regen en de donkere wolken beklemtonen het ruwe en onherbergzame in het landschap. Vaal geel-groene heuvels, onderbroken door grote stukken naakte rots. Geen bomen, geen huizen, af en toe een kleine kudde schapen.

Na anderhalf uur rijden we Port Stanley binnen en worden Martin en ik afgezet bij Bob en Janet, ons gastgezin. Ralph verblijft ietsje verder bij Neil en Sue - allemaal radioamateurs natuurlijk-.
Bob en Janet zijn, zoals de meesten hier, geboren en getogen 'Kelpers', zoals de Falklanders zich noemen. 'Kelp' is de naam van een zeewier dat hier veelvuldig voorkomt. Bob is een kleine gezette veertiger met een gezonde roze blos op de wangen. Janet is een slanke aantrekkelijke dame. Beiden doen ze hun uiterste best om ons thuis te laten voelen. Naar aloude Engelse traditie zetten ze onmiddellijk thee voor ons en babbelen honderduit over de Falklands.

De Falklands bestaan uit twee grote eilanden met talrijke, meestal onbewoonde eilandjes errond. Alhoewel de Falklands vijf keer zo groot als het Groothertogdom Luxemburg zijn, wonen er slechts 6000 mensen, waarvan 2400 in Port Stanley. De meesten zijn schaapboeren die geïsoleerd in kleine nederzettingen leven, soms uren rijden van Port Stanley vandaan. De meeste Falklanders zijn radioamateurs. De radio breekt hun gevoel van isolement en wordt voor alle mogelijke doeleinden gebruikt. Bob vertelt ons dat de kinderen 'in de kampen', de bijnaam voor de landelijke dorpjes, zelfs les krijgen via de radio. Na de oorlog kregen de Kelpers een extra duw om hun infrastructuur te verbeteren. Een uitgebreid telefoonnet werd aangelegd, grindwegen verbinden nu de meeste dorpen rond Stanley.
Hoe klein hun gemeenschap ook mag zijn, toch is ze een mini-weerspiegeling van een moderne maatschappij: er zijn lokale besturen met burgemeesters, schepenen, rechters, een politiekorps en militairen. Er zijn allerlei dienstencentra, scholen, winkels, postkantoren, hotels, cafés en kerkgemeenschappen... Omdat de gemeenschap juist zo klein is, hebben sommige mensen meerdere functies: de rechter is ook de eigenaar van een winkel. De lokale militairen zijn ook loodgieter of timmerman.Alhoewel het isolement van de Falklands de Kelpers helemaal niet deert - integendeel, ze zijn er trots op - weegt dit toch door op hun dagelijks leven: Bijna alles moet ingevoerd worden, vanuit Chili of Engeland. Wil je een wagen bestellen, dan doe je dat uit een catalogus en moet je enkele maanden wachten tot die per schip uit Engeland toekomt. Hetzelfde geldt voor een gasfornuis, badkuip of betonmolen. Hoe gastvrij ze ook zijn, zuinigheid is een noodzakelijk kwaad voor de Falklanders. En dat geldt zeker voor het eten. Schapenvlees en de groenten die iedereen in zijn tuin kweekt, zijn het enige lokale voedsel. Al de rest wordt per boot aangevoerd. Op de Falklands hebben er nooit bomen gegroeid, dus appels, peren, pruimen zijn een luxe. Janet, onze gastvrouw, probeert wat aardbeien te kweken, met wisselend succes. Bessen zijn er wel overvloedig te vinden, voegt ze er opgeruimd aan toe. Optimisme en vriendelijkheid zijn wel één van de grootste kwaliteiten van de Kelpers!

Port Stanley geeft niet het gevoel noch het uitzicht van een hoofdstad, maar lijkt eerder op een dorpje van oud-stenen huisjes en prefab woningen. De daken en muren hebben flatterende vaal groene, donkerbruin-rode of fel gele kleuren. De sfeer die van het dorp - sorry van de hoofdstad - uitstraalt, doet me denken aan Alaska.

Port Stanley ligt op de flank van een heuvel die naar de haven uitrolt. De haven is niks meer als een langgerekte ondiepe zeetong die door een landengte van de open zee is afgesloten. Aan een drietal kades liggen kleine pilootbootjes die de vracht van de grotere schepen komen aan wal brengen. De wateren rond Port Stanley, en eigenlijk rond gans de Falklands zijn verradelijk en de bodem ligt dan ook bezaaid met honderden wrakken.

Vanuit Bobs living hebben we een adembenemend uitzicht op Port Stanley. De zon komt net tussen de wolken door glippen, tikt eventjes aan de veelkleurige daken, en speelt dan wat op het water in de haven. In de verte zien we een aantal oude wrakken liggen. Schaduwen trekken over de heuvels in de verte. Het is je moeilijk voor te stellen dat deze idyllische omgeving, die zo uit een filmscène naar je toestapt, het decor vormde voor een bloederige en nutteloze oorlog -zijn alle oorlogen niet nutteloos?-, amper een tiental jaren geleden. Toen zaten Bob en Janet maandenlang opgesloten, tezamen met honderden anderen, in een soort concentratiekamp. Hun huizen werden geplunderd, tienduizenden landmijnen werden op de zachtglooiende velden gezaaid en Harrier jachtvliegtuigen vlogen laag over deze haven...

"Nou, tijd om antennes te installeren, zeker?", onderbreekt Bob mijn dagdroom.
"Bob, heb medelijden, we zijn hier nog maar een paar uur", veins ik.
"Niks van, kom op, ge zijt hier niet op vakantie, hé?"
Een uurtje later staat de eerste antenne op en maak ik de eerste radiocontacten. Ik hoor dat Ralph, van uit Neils station, ook al in de lucht zit.
De volgende morgen, weeral een miezerige dag, het stormt en regent pijpenstelen, spannen we nog een draadantenne op en rijden we daarna tot bij Neil. Daar werken we met zijn allen om zijn antennepark wat uit te breiden, en tegen de avond is alles klaar.

Als een week later de rest van het expeditieteam in Stanley toekomt, hebben we al 5000 radiocontacten in ons logboek staan. Voor het eerst zitten we met alle expeditieleden tezamen, in één van de weinige restaurants die Stanley rijk is. Ik observeer de anderen. Tony, die tezamen met Ralph en ik deze expeditie heeft georganiseerd is een veertiger uit Kentucky. Hij noemt zichzelf een 'hillbilly', een Amerikaanse boerenjongen. Zijn lang haar valt tot op zijn heupen, en hij heeft een stuurs en ietwat agressief uiterlijk. Tony werkt als elektronicus. Bob is een rijzige en rustige Californiër. Hij is een wetenschapper en werkt in een laboratorium waar hij zowel marine-biologisch onderzoek als research met laserapparatuur doet. Hij zal het natuurwetenschappelijk onderzoek op Peter I op zich nemen. Terry werkt in de researchafdeling van Hewlett-Packard in San Diego, Californië. Ook hij is een rustige vijftiger. Klein van gestalte, maar kwiek en altijd vol van energie. Hij zegt niet veel, maar weegt situaties af vooraleer een oordeel te vellen en tot actie over te gaan. Tony, Ralph en Terry waren de kerngroep van de South Sandwich expeditie, drie jaar geleden. Willy, onze Zwitser, werkt voor de overheid waar hij verantwoordelijk is voor de budgettering van het nationaal bosbeheer. Hij zegt niet veel en is wat moeilijk te doorgronden. Willy was in 1978 op Clipperton, de expeditie die door mijn Franse vriend Alain werd geleid. In 1989 zat hij op Bouvet, en vorig jaar nam hij nog deel aan de Palmyra en Kingman Reef expeditie, die vlak na ons Howland avontuur doorging. Hij heeft daar, tezamen met Pete, ook de martelingen van de Machias, onze Howland boot, doorstaan. Het wereldje van de radio-expedities is klein, bedenk ik me. Iedereen kent zowat iedereen. Bob Wilber, die door iedereen 'Wilber' wordt genoemd, komt uit Michigan en is een piloot. Hij vliegt machines naar alle kanten van de wereld. Na mij is hij de jongste van het gezelschap. Hij besteedt heel veel aandacht aan zijn uiterlijk, zijn kledij zit altijd goed, en tijdens de trip zal hij ons blijven verbazen door de massa kleren die hij meesleurt. En dan hebben we Luis, onze Mexicaan. Zonder twijfel de luidruchtigste van de groep. Zijn mond staat nooit stil, en altijd staat hij klaar om grappen of pogingen tot grappen te maken. Hij is een rijke architect die duidelijk gewoon is dat anderen naar hem luisteren en zonder tegenspreken zijn bevelen opvolgen. Martin bekijkt, net als ik, het groepje vanop een afstand. Dit is zijn eerste expeditie, en voelt zich nog niet helemaal thuis in het wereldje van de radioamateurs. Ralph, onze teamleider en rustige dokter uit Minnesota zegt niet veel en laat de luidruchtigheid van onze eerste kennismaking over zich heen trekken.

Zonder dat ik er erg in heb, dwalen mijn gedachten weer af naar de Howland groep, onze eerste vergaderingen in het hotel op Waikiki Beach, de expertise en vakmanschap die er uit elk expeditielid straalde. Met een zucht moet ik toegeven dat ik dit gevoel bij deze groep niet heb. We hadden sowieso operatoren te kort en moesten iedereen aannemen die het aankon om 300.000 fr. neer te tellen, plus nog eens bijna 300.000 fr. persoonlijke onkosten, aan kledij, vliegtuigticketten, enzovoort. Daarbij moest elkeen nog eens twee maanden vakantie kunnen nemen...
"We zien wel wat het geeft", denk ik.

De volgende dag klaart het weer klaart op en de temperatuur klimt zelfs boven de 20 graden. We hebben nog vier dagen voordat de Khlebnikov toekomt en besluiten een paar jeeps te huren en naar een kolonie koningspinguïns te rijden. Nou ja, rijden.. Het lijkt meer op een Camel Trophy rit. We rijden dwars door graslanden, langs verlaten oevers, door beken, heuvel op en heuvel af. Tijdens de ganse dag komen we bijna geen mensen, of huizen tegen. Maar de koningspinguïns lonen de moeite.

Ik sta versteld van de betovering die deze fascinerende vogels uitstralen. Ze zijn zo'n veertig centimeter groot, hebben een sneeuwwitte borst en buik, met een schitterende geel-oranje vlek onder de kin. Hun rugveren zijn zilvergrijs met heel fijne zwarte patroontekening. De ogen zijn zo zwart dat je ze bijna niet opmerkt in de koolzwarte kop. Ze staan te balanceren op hun grote lederachtige poten, of lopen leuk-waggelend rond. Soms stuiten ze een luid nasaal getoeter uit, wat erg gelijkt op het geluid van keizerspinguïns, hun grotere broers. Steunend op hun poten, en verscholen in de huidplooien onderaan de buik houden ze hun eieren of jongen beschermd. De éénjarigen staan als reusachtige donkerbruine pluche speelgoedbeesten tussen de volwassen dieren. We kruipen op onze buik naar de groep pinguïns toe. Ze verwelkomen ons met luid getoeter, de grote bek hoog in de lucht. De wonderen van de natuur blijven ons verbazen. We hebben met zijn allen zowat de meest onwaarschijnlijke hoekjes van de wereld bezocht, de meest vreemde en exotische dingen gezien. En hier liggen we nu, tussen een tweehonderdtal koningspinguïns op de Falklands. Ze staan tussen de schapen in een groen landschap, alsof iemand ze hier voor de grap heeft neergepland... Ik voel me bevoorrecht dit allemaal te kunnen meemaken.

De dagen in de Falklands vliegen snel voorbij. Zowel Ralph, Tony en ik ergeren ons een beetje aan de anderen. Ze zijn duidelijk niet erg gemotiveerd om radiocontacten te maken. Ze slenteren liever wat door Stanley of hangen rond in het huisje waar ze logeren. Ralph stelt voor om eens met de ganse groep tezamen te zitten.
Hij opent het gesprek op zijn typische diplomatische wijze:
"Heren, we zijn hier op een missie. Een groepsmissie. Individuele belangen spelen hier geen rol, enkel het belang van de groep. Om het doel en het mechanisme van onze expeditie duidelijk te maken, krijg je allemaal een handboekje, met alle mogelijke details. Dit boek is bindend. Het bevat de grondregels van onze expeditie.", zegt hij met een bevende stem. Ik ken hem genoeg om te voelen dat hij wat geërgerd is.
"Morgen komt de Khlebnikov toe", vervolgt Ralph, "als je voelt dat je deze expeditie niet aan kunt, of je niet aan de regels in het handboek kunt houden, dan is nu het moment om eruit te stappen."
Niemand geeft blijk om nu op te geven, ik kan ze geen ongelijk geven.
"Ik heb iedereen wat geobserveerd de laatste dagen", neem ik over, "en heb jullie ook op de radio horen opereren. Laat me rechtuit zijn: ik denk dat we op deze trip problemen zullen hebben. Ik vermoed dat enkelen onder ons de gevaren en de fysische uitdagingen op het eiland onderschatten. Ik weet dat anderen dan weer hun instelling ten opzichte van het bedienen van de zenders zullen moeten veranderen."
Er beginnen zich enkelen ongemakkelijk te voelen.
Een luidruchtige discussie barst los, die pas na een paar uur bedaard. Iedereen heeft zijn zegje kunnen doen, en ik heb het gevoel dat er een spanning weggevallen is.

Bron foto's Mysterra Magazine (Ascension), RAF (Tristar plane)


Ga verder naar Hoofdstuk 18: Antarctica, het witte continent

No comments: