21. Three Yankee Zero Papa India, QRZ?


2 februari 1994
Het weer is rustig, de radiopropagatie is uitstekend. We 'draaien' radiocontacten aan topsnelheid. Tegen het einde van de dag hebben we bijna 12.000 verbindingen gemaakt. Uit een snelle berekening, 14 dagen op het eiland, maal 9000 verbindingen per dag, dat is 126.000 contacten. Het lijkt onwaarschijnlijk.
Iedereen leeft op het werkschema dat Ralph en ik elke avond in de keukentent uithangen. We maken dat iedereen genoeg slaap heeft, en toch genoeg aan bod komt aan de radio, want daarvoor zijn we toch naar hier gekomen... Martin draait goed mee in de routine. Zijn enige probleem is dat de mensen niet meer in één groep komen eten. Na hun shift, komen ze de tent binnengestapt, met allerlei verhalen wat ze nu weer beleefd hebben op de radio. Er wordt gelachen en geplaagd, de ploeggeest en het enthousiasme is besmettelijk. En terwijl we honderduit praten, tovert Martin allerlei lekkers uit de pakjes en zakjes van de voedselvoorraad.

Toch erger ik me aan sommigen die weinig respect voor de anderen tonen. Zo kan ik mij ergeren hoe Tony of Wilber na hun shift in de slaaptent komen binnen stappen. Het is alsof iedereen moet horen dat ze er zijn. Misschien heb ik er meer last van als de anderen: mijn veldbed staat vlak voor de ingang van de tent. Als ik tijdens de dag wat rust, doen velen zelfs niet eens de moeite de tentflappen dicht te ritsen. De wind en sneeuw waait zo naar binnen en binnen een paar minuten begin ik te rillen van de koude. Of ze doen maar één van de twee ritssluitingen dicht. Of ze schoppen tegen mijn veldbed als ze langs passeren.
En dan is er nog die ene illustere onbekende die er altijd in slaagt op de rand van de 'toiletbril' te poepen... Misschien heb ik wat slaap te kort, en word ik kregelig van die kleine details, ik weet het niet.

Elke avond heb ik een afspraak op de radio met John, één van de vrienden uit België. Ik weet dat Tine dan meeluistert. Telkens geef ik John een kort relaas van wat er in het kamp gebeurt, en hij voedt ons met feedback hoe de radioamateurs in Europa onze expeditie ervaren.
Het weer blijft kalm, dagelijks klimt de temperatuur eventjes boven het vriespunt, maar zakt dan weer af tot -10°C. De wind houdt zich koest en de sneeuw valt maar af en toe uit de dichte bewolking. De radiopropagatie valt goed mee, en tegen de vierde dag van de expeditie hebben we ruim 25.000 radiocontacten in onze log staan. "Dit wordt een makkie", denken we allemaal.

Vrijdag 4 februari, 18 u
Ik ben in één van de radiotenten aan het werken. De ritssluitingen van de tent worden opengezipt, en de wind rukt verwoed aan de tentflappen en blaast de sneeuw in de tent. Blijkbaar is er buiten een storm opgezet. Ik merk nu pas op hoe de tentzeilen heen en weer bewegen in korte vinnige rukken. Ralph steekt zijn hoofd in de tent. Hij zit onder de sneeuw.
"Peter, kom eventjes mee, we hebben problemen", roept hij.
Ik trek mijn vest, muts en handschoenen aan, en zet mijn skibril op. Ik rits de tentflappen open en stap naar buiten. Oeps, dat is een verandering, zeg. De wind snijdt in mijn gezicht en de sneeuw komt met pakken uit de lucht. Ik zie Ralph bij de generators staan.
"Twee uur geleden is de storm opgekomen, en we proberen nu al de ganse tijd de generatoren sneeuwvrij te houden. Maar het lukt ons niet", roept hij boven het gehuil van de wind uit.
"We hebben één van de antennes al verloren", en hij wijst naar het oosten, waar onze hoogste antenne staat. Of beter gezegd: 'stond'. De antenne is middendoor gekraakt, het onderste gedeelte staat nog min of meer verticaal, gevangen in een wirwar van spankabels. Het bovenste deel ligt levenloos op de sneeuw.
"Als het weer opklaart kunnen we de antenne repareren, maar de generatoren..., ik weet het niet", roept Ralph.
De kratten die rond de machines zijn gestapeld houden de sneeuw niet goed tegen. De wind jaagt de stuifsneeuw over de randen en bedekt de generatoren. We trekken één van de kratten opzij en beginnen de generatoren uit te delven. Tony en Bob komen ons helpen. We sleuren een paar extra kratten dichterbij en proberen zo een systeem te vinden waardoor de sneeuw minder vlug in onze 'generator-put' terecht komt. Tevergeefs echter. We strompelen naar de generatoren van de tweede radiotent. Daar zien we de motoren zelfs niet meer: de dekzeilen die we opgespannen hebben, zijn stuk getrokken en klappen met agressieve rukken in het rond. Een grote hoop sneeuw ligt op de generatoren. We delven ze nog eens uit, en proberen zo goed mogelijk een nieuwe muur van kratten op te bouwen.
"We zullen continu de generatoren moeten uitdelven", roep ik tegen de anderen. Tony steekt zijn handen in de lucht en laat ze fatalistisch naar beneden zakken. Hij ziet het niet zitten, maar loopt toch mee met ons naar de andere generatorset. Daar zit alles weer onder sneeuw. Uitdelven dus... Maar hoe vlugger we delven, hoe rapper de sneeuw weer in het schuilhok komt binnengewaaid.
"Heeft geen zin", roept Ralph, "straks gaan de generatoren overhitten. Ze hebben geen luchtafvoer meer. Laten we ze stilleggen."
Deze strijd heeft inderdaad geen zin meer, moet ik toegeven. De wind waait alsmaar sterker. We stoppen de generatoren en pakken ze in met onze dekzeilen. Verbaasd komen onze confraters die nog in de tenten aan de radio's zaten, naar buiten. Plotseling hadden ze geen stroom meer.

We strompelen met zijn allen naar de keukentent en kloppen de sneeuw van onze kleren.
"Jullie lijken allemaal wel sneeuwmannetjes", lacht Martin... Maar we hebben nog weinig gevoel voor humor. We weten dat we deze strijd verloren hebben, en het was onze eigen fout: hadden we maar betere schuilplaatsen voor de generatoren gebouwd, voor we door de eerste storm verrast werden. De uitbundigheid van de laatste dagen maakt plaats voor een depressieve gelatenheid.

Iedereen kruipt in zijn slaapzak. Dat is het enige plaatsje waar we nog een beetje privacy hebben: ons veldbed van twee meter bij 70 cm, en een smalle ruimte tussen de bedden, waar we wat persoonlijk materiaal kunnen opstapelen. Ik heb er mijn cameratassen, een zakje met mijn walkman en cd’s, een beetje snoep, een fles whiskey, een zakje medicijnen en een zaklamp uitgespreid. Mijn kleren hangen boven mijn veldbed, tussen het tentzeil en het aluminium geraamte geduwd. Handschoenen, muts en alle ander klein materiaal slingert in een klein netje boven mijn hoofd. Veel is het niet, maar zo heeft elkeen zijn eigen kleine koninkrijkje, die ieder op zijn manier probeert in te richten.
Ik zet mijn koptelefoon op, en lig op mijn zij wat te lezen, bij het licht van een zaklamp: "Paul Theroux. China, per trein". Luis ligt naast me al te snurken van je welste Martin ligt te lezen. Wilber en Bob luisteren naar muziek. Willy probeert de BBC Worldservice op zijn radio te pakken te krijgen. Enkel het telescopisch antennetje steekt boven zijn slaapzak uit. Af en toe verschijnt er een hand die de antenne in een andere richting draait. Tony en Terry liggen wat met mekaar te babbelen. Ralph kijkt, met een bezorgde rimpel op het voorhoofd, naar het dak van de tent. De tent schudt heen en weer. Onze kleren die, als in een snelreinigingszaak, allemaal op een rijtje aan het metalen geraamte van de tent hangen, schudden in hetzelfde ritme heen en weer. Eén van de veiligheidsbanden die we over de tent hebben gespannen is aan het vibreren en maakt een snorrend geluid. De stuifsneeuw wordt tegen de tentzeilen gejaagd. Het klinkt alsof het zand tegen een strandzeil ritselt. Ik maak me geen zorgen over de tenten. Die houden het wel uit. De generatoren is een andere zaak. Hopelijk kunnen we die morgen weer starten. God weet welke schade de koude kan aanrichten...
"Maar er is nu toch niks aan te doen. Afwachten maar", denk ik gelaten en val in slaap, met mijn hoofd op mijn boek, terwijl de Peer Gynt suite in mijn oren speelt.

Zaterdag 5 februari 07 u in de morgen
Ik wordt wakker en voel nattigheid. Letterlijk dan. De fijne sneeuw is door de hoek van de tent naar binnen gejaagd. Het valt in kleine pakjes naar beneden, en bedekt mijn slaapzak en al mijn materiaal dat naast mijn bed staat. Mijn kussen is nat. Ik trek wat handdoeken uit mijn zak en, balancerend op mijn bed, probeer ik die in de hoeken van de tent te wringen. De laag sneeuw trap ik zo goed en zo kwaad als het gaat, van mijn bed, en leg een deken over mijn materiaal. "Een natte slaapzak, ik haat het." Mopperend sta ik op. De anderen slapen nog. Enkel Luis opent zijn ogen.
"Slaap nog wat, Luis, ik ga eens buiten kijken"
"Roep me als je me nodig hebt, OK?"
De sneeuw is zelfs tot in mijn schoenen gekropen. Ik steek er een paar voetenwarmers in. "Hopelijk verbrand ik nu mijn voeten niet", denk ik, terwijl ik bezorgd naar mijn grote brandblaren op mijn schenen kijk. Ralph heeft me op het hart gedrukt de blaren niet open te prikken.
Een fijn laagje ijs staat op de ritssluiting van de tentflap. Ik krijg de rits niet open. Wat nu? Met een aansteker zal ik het plastiek van de rits beschadigen... Voetenwarmers dan maar. Het duurt een uur voor ik de rits een halve meter los heb gekregen. Dat is goed genoeg om me helemaal in een slechte bui te krijgen. Ralph staat glimlachend naast me.
"Kom, laat ons eens naar de generatoren kijken", fluistert hij.
De rits van de buitenste flap gaat gemakkelijker open, maar de sneeuw heeft zich voor de ingang van de tent opgestapeld en valt in de tent. Ik wring mijn bovenlichaam door het klein stukje van de flap dat ik kon openritsen en duw de sneeuw weg. Ik zie niks, alles is sneeuw. Ik worstel naar buiten. De wind staat nog sterk, het is bewolkt, maar het sneeuwt niet meer. We stappen, terwijl we tot aan onze knieën in de sneeuw schieten, vertwijfeld door het kamp. Aan de oostkant van de tenten reikt de sneeuw tot aan het dak, meer als drie meter hoog. Onze kratten zijn helemaal bedolven. Alle antennes staan nog recht, met uitzondering van die grote verticale antenne die gisterenavond naar beneden kwam. We spitten de ingang van de tenten vrij. In geen enkele andere tent is de sneeuw binnengeslopen. Terwijl we wat sneeuw opwarmen, om water te maken, strompelen we naar de generatoren. Dat wil zeggen: naar de hoop sneeuw waar gisteren nog de generatoren stonden. Gelukkig steken de houten palen die we rond de machines hadden geheid, nog boven de sneeuw uit. We gooien ons op de sneeuw en graven met onze handen de generatoren uit. Ze zijn tot één blok ijs bevroren. Met hamers en beitels kloppen we de stukken los, en met schroevendraaiers peuteren we de stukjes ijs van rond het startmechanisme van de eerste generator. Gelukkig start hij van bij de eerste ruk. We juichen. Dit gaat beter als verwacht. Met twee haardrogers smelten we het ijs van rond de andere generatoren. Eén ervan spuwt zwarte rook en ruikt verbrand. Ze levert geen stroom meer. De alternator is om zeep. Einde van die generator.
Intussen zijn ook de anderen uit de slaaptent gekropen en stappen vertwijfeld rond.
"Spitten maar", roept Ralph. Met schoppen, pikhouwelen, handen en voeten, ruimen we de sneeuw van rond de tenten en kratten. Terry en Willy inspecteren de piketten van de tenten en masten.
Rond de middag zijn we klaar en kunnen we weer aan de radio zitten. De propagatie is slecht, en de verbindingen gaan heel moeizaam. Blijkbaar is er een 'zonnestorm' geweest, die de meeste radiofrequenties zwaar verstoord. Na een sneeuwstorm, een zonnestorm, dat ontbrak er nog aan.

Het wordt langzaam duidelijk dat de eerste dagen op het eiland, 'makkies' waren. De slechte radiopropagatie houdt aan. Het is een ware strijd om tussen de atmosferische storingen door, verbindingen te maken. Alle radiosignalen zijn zwak. Maar het werkt niet op ons humeur. Integendeel, we zijn dankbaar voor het goeie weer tijdens de landing en gedurende de eerste dagen. Stel je voor om bij zo'n storm het kamp op te zetten... Het zou minstens een week geduurd hebben, voor alles recht stond...

Om de twee dagen krijgen we een zware storm. De ene al feller als de andere, maar bijna altijd uit een andere richting. En telkens weer moet alle materiaal uitgedolven worden, en de generatoren opnieuw beschermd worden. De toren van kratten en dekzeilen rond de generatoren groeit hoger en hoger. En door de warmte van de uitlaat, graven de machines zich dieper en dieper in. Het is telkens een gans maneuver om met een paar volle jerrycans over de berg kratten te klauteren en in 'de generatorput' af te dalen. Veel plaats is er niet in de put, en terwijl we de benzine in de tank gieten, blaast de wind de brandstof over onze kleren. Ik steek een uitgeduwde sigarettenpeuk in de hoek van mijn mond en bezorg Ralph een hartinfarct. Die denkt dat ik in ‘de generatorput’ aan het roken was..
"Ik moet mijn peukjes toch bij houden, en in de vuilniszak werpen, niet", lach ik.

Als enige roker probeer ik de anderen zo weinig mogelijk te storen door enkel buiten te roken. Dat vergt soms wel enige inspanning. Als we weer eens een storm 'op ons dak' krijgen, zit er niks anders op als mijn hoofd door een kleine opening van de tentflappen te steken, en zo te roken. Gehurkt op de tentvloer, met enkel mijn hoofd buiten. Na een sigaret zit de sneeuw tot in mijn kraag. Maar we geven niet op... En dat kan jammer genoeg niet van iedereen gezegd worden.

Op een nacht wordt ik wakker en mis iets... Het geluid van de generatoren tussen het geraas van de wind door. Het is vier uur in de morgen. Het stormt weer eens. Bezorgd trek ik mijn kleren aan en stap naar de keukentent. De generatoren liggen inderdaad stil. Bob, Willy, Luis en Wilber zitten tezamen aan de keukentafel.
"Ewel, wat is er aan de hand?", vraag ik.
"Het stormt, we hebben de generatoren stilgelegd", zegt Bob.
"Zo, we hebben al erger meegemaakt, waarom dan stilleggen?"
"Ah, we hebben nog minstens twee weken op het eiland, het zal niet op een paar uurtjes aankomen?"
"Toch wel, elk uur dat we geen verbindingen maken, is een verloren uur. We hebben de plicht om de radio's in de lucht te houden, kost wat kost.", bijt ik terug.
"Ik zit hier op een godvergeten eiland, werk mijn benen van onder mijn lijf, heb zwaar geld betaald voor deze trip, en geef er twee maanden vakantie voor op. Als er ook maar iemand durft om commentaar te geven als we een paar uurtjes stoppen....", roept Wilber.
"Oude wijven zijn jullie. Als je niet tegen een beetje storm kunt, had je beter thuis gebleven", zeg ik teleurgesteld. "Wie helpt me mee om de generatoren weer op te starten?"
"Als jij zo nodig de motoren weer moet starten, dan doe je maar wat je niet laten kunt, op ons hoef je niet te rekenen", mengt Willy zich in het gesprek, "Jij bent veel te ambitieus, Peter."
"Ambitie is wat ons draaiende moet houden, als jullie als een stelletje bange honden in een hoekje willen zitten zeuren, dan doe ik het alleen", antwoord ik en trek woedend de ritssluitingen van de keukentent open. De wind snijdt me in het gezicht.
Bij de generatoren blijf ik verstijfd staan.
"Dat stelletje mislukkelingen heeft zelfs de moeite niet gedaan om de motoren af te dekken. Ze hebben ze zo maar laten staan."
Gelukkig zijn ze nog niet bevroren, en na een beetje graafwerk krijg ik de drie overgebleven generatoren aan de klap. Ik vul de benzinetanks bij en stap woedend weer naar de keukentent.
"Jullie hebben zelfs niet de moeite gedaan om ze af te dekken. Weet je dan niet dat deze generatoren levensbelangrijk zijn voor ons? Als ze stukvriezen kunnen we niet alleen geen radioverbindingen meer maken met de andere radioamateurs, maar hoe houden we dan nog contact met de buitenwereld? He, vertel me dat eens?". Ik ben ziedend.
"Wij gaan slapen, je ziet maar", zeggen de anderen. Martin is intussen in de tent gekomen en volgt de discussie vertwijfeld, maar mengt er zich wijselijk niet in.
Gelukkig komt Ralph net uit de slaaptent, en helpt me verder de generatoren draaiende te houden. Ook hij verstaat de houding van de anderen niet.

Donderdag 10 Februari
De zoveelste storm. Dit moet de hevigste zijn die we ooit gehad hebben. De wind fluit in de slaaptent en rukt verwoed aan de zeilen. We hebben een klein propaanvuurtje aan één van de aluminium buizen van de slaaptent vastgemaakt. Het schudt verwoed heen en weer, maar veel verwarmen doet het niet. Ik kleed me aan en stap uit de slaaptent. Je kunt geen hand voor je ogen zien. Het sneeuwt en de vlokken worden meters hoog opgezwiept. Lage donkere wolken vliegen over de gletsjer en houden het kamp gevangen. De wind snijdt in mijn gelaat en blaast me omver. De sneeuw ligt opgehoopt in de 'windschaduw', plaatsen in de schaduw van tenten, kratten of vaten waar de wind over heen blaast. Zelfs een benzinevat dat amper nog twintig centimeter boven de sneeuw uitsteekt, heeft een windschaduw van vijf meter lang. De wind dropt de sneeuw op die plaatsen, en zo krijg je langgerekte heuvels. In de schaduw van de tenten zijn de heuvels wel dertig meter lang en bijna vier meter hoog.
Ik kan me moeilijk oriënteren, en zie geen onderscheid tussen hemel en aarde. Alles heeft eenzelfde witgrijze kleur. Tot gisteren kende ik het kamp op mijn duimpje: waar elke mast, elke krat of elke kabel lag. Nu, met die sneeuwhopen weet je gewoon niet meer waar je zit. Ons toilet is weer eens voor de zoveelste keer ondergesneeuwd, en ik moet zo nodig. Spitten dus. Gelukkig heb ik een speciale bovenbroek met een rits die langs achteren open gaat. Zo moet ik niet alles 'bloot leggen'. Terwijl ik een beetje uit de wind zit, steek ik een sigaret aan en stap van tussen de dekzeilen die onze luxe latrine maken. Ik strompel terug naar de keukentent en merk dat mijn rits langs achteren nog altijd wijd open staat. De sneeuw vliegt langs mijn billen. Gierend van het lachen stap ik de keukentent binnen. Willy zit net te ontbijten en kijkt me verbaasd aan.
"We zouden straks de tenten en masten eens moeten checken", stel ik voor, terwijl ik aan mijn ochtendkoffie uitschenk.
"Mmm, zeker, en ook de morse-radiotent. Daar is vannacht niemand geweest, ik heb van in de andere tent geopereerd.", stelt Willy voor.
Luis stapt de keuken binnen. Hij zit onder de sneeuw en ruikt naar benzine.
"Jezus, zo'n wind, dit moet zeker 120 km/u zijn. Het sloeg me daarnet gewoon de benen van onder het lijf...".
Terwijl we praten, smelt de sneeuw op mijn kleren. Die Goretex bovenkleding is werkelijk een wonder. Van buiten druipt het water er van af, alsof ik net uit de douche kom, en langsbinnen is het poederdroog. Bob heeft minder geluk met zijn kleren. Zijn katoenen ondergoed en wollen truien zijn voortdurend vochtig waardoor Bob constant koude lijdt. Ook wij lijden onder zijn gebrekkige kledij: het stinkt van je welste Als hij zich uitkleedt, vluchten de mensen soms de tent uit. En zijn sokken dan...
"De eerstvolgende dag dat het mooi weer is, zullen we eens een grote schoonmaakparty houden!", beloven we ons. Enkel Wilber staat erop om zich dagelijks uitgebreid te wassen en te scheren. Al de anderen lopen er als vagebonden bij...
"OK, laten we onze inspectietournee beginnen", zeg ik.
"Ik kom eraan", antwoordt Willy terwijl ik de tent uitstap.
Ik zie geen steek, mijn skibril is bedampt en alles is wit-grijs. Ik zak tot mijn midden in de zachte stuifsneeuw. De wind blaast me om de twee stappen in de sneeuw. Wanneer ik in de sneeuw val, voelt het zo zacht aan dat het net is alsof ik aan het zweven ben in een ruimte van wit-grijs. Ik strompel en kruip naar de eerste groep generatoren. Plots grijpt Willy me van achteren vast.
"Je gaat de verkeerde kant op, jongen, je bent uit het kamp aan het gaan, naar de berg toe, je moet naar rechts, kom!".
"Een enkel onoplettend moment", mompel ik hoofdschuddend, "en enkel onoplettend moment is al wat er nodig is...."

In de morse-tent is het een ravage van je welste De sneeuw is door allerlei kiertjes naar binnen gekropen en ligt in dikke lagen over alle radioapparatuur, koptelefoons, logboeken, reservemateriaal,... Aan de ene kant van de tent ligt de sneeuw ruim een meter hoog. Geduldig ruimen we de tent en steken de gloeilamp aan om alles wat te drogen. In de andere radiotent ziet alles er goed uit. Terry en Tony zitten er te opereren. We vullen alle generatoren nog eens bij, en verstevigen de bescherming rond de motoren.

Terwijl we de kratten voor de zoveelste keer van onder de sneeuw delven, klaart de hemel langzaam op en gaat het ietsje zachter waaien. In een uurtje tijd staan we in de stralende zon.
"Ideaal skiweertje", lachen we, "Verse sneeuw en een klare blauwe hemel, niet te warm, niet te koud..."
Voor de eerste keer sinds we op het eiland zijn, trekken alle wolken rond de Christenssen top, het hoogste punt van het eiland, weg. De hemel is nu strak diep, diep blauw. De ochtendzon valt schuin op de licht opstuivende korrelsneeuw en kleurt het goud-geel. Het glinstert en schittert en speelt in een warrelwind rond de tenten. De antennes blinken trots: "wij staan er nog, storm of geen storm." Vóór ons hebben we een panorama van honderden ijsschotsen die zich fel wit aftekenen tegen de diepblauwe kleur van de zee. Kilometers en kilometers ver kunnen we kijken. We voelen ons nietig bij al dat mooie, het oneindige, en trots dat we hier getuige van mogen zijn.

"Ga je mee tot aan de rots, Peter, dit is de ideale dag om wat stalen te verzamelen, vindt je niet", vraagt Bob.
"Mmm, laat me mijn camera nemen, en we gaan."
Een paar kale rotsen tekenen zich af tegen de steile bergwand, bij het begin van de gletsjer. Het lijkt alsof ze slechts een paar honderd meter van ons verwijderd zijn. Maar terwijl we stappen, langzaam de gletsjer op, beseffen we hoe we, zonder enige referentiepunten, elk besef van afstand of grootte verliezen. Terwijl we voorzichtig naar boven klimmen, uitkijkend naar verradelijke gletsjerspleten die zich onder een fijne ijslaag zouden kunnen verbergen, wordt ons kamp kleiner en kleiner. De masten, de tenten, de mensen in ons kamp, ze lijken als mieren vergeleken met de ijsberg die vlak voor het eiland gestrand ligt. De ijsberg lijkt tientallen keren groter. Het zonlicht glinstert in het water errond. Het panorama is adembenemend.
Drie uur moeten we stappen voor we aan de rots komen. Enkele poolsternen, grote witte vogels zweven hoog boven onze hoofden. Dit zijn de enige tekenen van wildleven dat we tot nu toe op het eiland hebben gezien. We beseffen dat we waarschijnlijk de eerste mensen zijn die op deze plaats bij de rotsen komen. Het lijkt alsof we in een heiligdom wandelen.
De rotsen hebben verschillende verticale structuren. Op sommige plaatsen lijkt het op poreuze lavasteen, soms heeft de rots het uitzicht van een hoop cement, en op andere plaatsen liggen kleine gelijkmatige rotsblokken op mekaar gestapeld, honderden meters hoog. De rotsblokken liggen los. We klimmen een eindje naar boven.
"Aaah, mossen", roept Bob naast me, terwijl hij me trots een rotsblok toont, "Mossen, de enige vorm van plantaardig leven op dit eiland!". Ik kan moeilijk geloven dat de kleine gele stipjes op de donkerbruine steen hem zo kunnen opwinden, maar ja, hij is dan ook een natuurkundige.
"Weet je, deze mossen groeien maar een tiende van een millimeter per jaar. Kijk hier heb je een grote kolonie, die moet duizenden jaren oud zijn."
Het voelt raar, met een veeg van mijn hand zou ik iets kunnen vernietigen waar de natuur duizenden jaren aan heeft gewerkt. Eerbiedig nemen we een aantal stalen van stenen en mossen, en klimmen weer naar beneden. Graag hadden we langs de bergwand tot bij de zee afgedaald, maar brede gletsjerspleten maken het te gevaarlijk.
"Geen risico's", hadden we op de Falklands afgesproken.
We stappen terug naar het kamp. De wind is gaan liggen en de temperatuur stijgt. Wilber komt ons tegemoet.
"Ga terug, ga terug, er is een besmettelijke ziekte uitgebroken in dit kamp, ga terug naar je eigen dorp", grapt hij.
Ik kan me niet inbeelden dat er iemand in onze groep is die er nu al aan denkt om dit eiland, met al zijn glorie te verlaten, maar ik heb het mis. 's Avonds heb ik een radioverbinding met John en Mark, onze twee Belgische contactpersonen, en die vertellen me dat ze net met de Fedorov hebben gebeld. De Fedorov meldt ons dat ze achter op schema lopen, en nu pas in Mc Murdo, de Amerikaanse basis, zijn aangekomen. Ons vertrek van Peter I wordt met een week uitgesteld. Juichend kom ik de keukentent binnen, en vertel de anderen het goeie nieuws.
"Een week langer, meer radiocontacten, meer natuur, meer leven", roep ik als een predikant, en schrik van een paar gezichten die niet erg vrolijk staan.
"Ik heb genoeg van dit schijteiland, ik wil weer naar huis. Help, nog een week extra...", mompelt Wilber.
"Hé, wat scheelt er, heb je niet genoeg kleren mee om elke dag een vers pak aan te trekken?", plaag ik hem. Wilber heeft blijkbaar een eindeloze voorraad jassen, broeken en truien mee. Bijna elke dag heeft hij iets anders aan. En dat terwijl de meesten zich al meer dan een week niet gewassen hebben.
"Tussen haakjes, het is mooi weer, jongens, zouden we ons niet eens...."
"Jaaaa, een bad", roepen we in koor. In een mum van tijd wordt de keuken omgetoverd in een sauna - douche - badkamer... Terwijl Martin de grote pot met sneeuw smelt, warmen we water en verdelen het in plastiek bakken. We moeten de flappen van de keukentent openlaten, zo warm wordt het. De stoom trekt naar buiten.
"Hela, wat is dat hier, een Turks stoombad?", lacht Tony, die zijn hoofd binnensteekt.
"Ja, kom je niet mee met mij in bad?", roep ik, proestend omdat mijn shampoo in de mond loopt.
Een goeie wasbeurt voelt zalig. De eerste dagen zonder je te wassen, voelen wat raar aan, maar nadien ga je eraan wennen. Er zijn geen bacteriën op de Zuidpool, daarvoor is het te koud. Zo ga je ook niet rap kwalijk gaan rieken. Daarenboven is ons ondergoed speciaal gemaakt om geuren af te stoten. Toch verbaasd het ons dat we onze onderlijfjes bijna van ons vel moeten pelen.

Het weer blijft kalm en de volgende dag stijgt het kwik van Bobs geïmproviseerd weerstation tot +11°C, de hoogste temperatuur die we tot nu toe op het eiland hebben gemeten. De slechte radiopropagatie legt 's morgens de meeste radiofrequenties plat, en we maken van de gelegenheid gebruik om een aantal foto's te maken van de groep en plaatjes voor onze sponsors te schieten. 's Namiddags verbeteren de condities op de radio en concentreren we ons weer op de radioverbindingen.
De routine heeft zich in de groep genesteld. Iedereen heeft zo zijn favoriete uren om aan de radio te zitten, om te eten en om te slapen. Storm of geen storm, sneeuw of geen sneeuw, dit is ons leven op Peter I geworden.



Ga verder naar Hoofdstuk 23: En hoe geraken we er nu van af?

No comments: