11. Een woestijn met regenstormen...

Ik ben nog maar pas in mijn eerste slaap en ik voel al nattigheid. Letterlijk dan. Het begint te regenen. De flappen van de tent slaan wild tegen de zijkanten. Het gaas aan de zijkanten van de tenten, houdt de regen helemaal niet tegen, en van pure miserie trek ik mijn slaapzak over mijn hoofd.
"Ik wil niet dat dit waar is, dit is de woestijn van de Pacific, ik wil het niet, het kan gewoon niet, ik wil slapen", schreeuwt het in me.
Ik hoor Burt opstaan en hij probeert een groot plastiek vel over de zijkant van de tent te hangen. Burt zorgt als een klokhen voor ons, al sinds het begin van de trip. De wind jaagt het zeil op en ik hoor geroep buiten:
"Het materiaal op het strand moet afgedekt worden, waar is de doos met de plastieken dekzeilen?"
Ik kan me niet langer voor slapende houden en tast naar mijn bril in de volle duisternis. De regen komt met emmers neer. In een minimum van tijd is alles in de tent kletsnat. Paul schiet ook wakker, en tezamen strompelen we naar buiten om Burt te helpen. Eén plastiek vel is niet genoeg, de wind jaagt de regen van alle kanten de tent in. Het materiaal dat open en bloot op het strand ligt is belangrijker als de tent. Iedereen loopt naar het strand om 'iets' over de tientallen dozen met materiaal te leggen. Binnen het half uur is alles afgedekt, en we rennen door de gietende regen naar de radiotent. Daar zitten Randy en Ian aan de radio. Niettegenstaande dit een steviger canvas tent is, stuift ook hier de regen binnen. Ian zit met zijn voeten in een plas water. "Gadver, dit hadden we niet voorzien, regen! Volgens de biologen mag het maar eens in het jaar regenen. Laat ons hopen dat dit dan die enige keer is", roept Burt boven het geraas uit, "met die lichte slaaptent komen we niet ver in dit weer. We hebben geen veldbedden genoeg, omdat we gepland hadden om een paar mensen op matrassen, op de grond te laten slapen. Maar als de tenten zich zo vlug gaan vullen met water, komen we daar ook niet ver mee!"
"Hoe is het mogelijk", huiver ik terwijl koude rillingen over mijn rug lopen. Ieders kleren zijn doorweekt. We staan dicht op mekaar gedrumd en kijken elkaar hopeloos aan. Ik hef de voorflap van de tent op, en zie dat er geen licht in de tweede radiotent brandt. Dit is Aries tent, waar hij de satelliet en VHF installatie zal opstellen. Misschien is die tent wel droog... De regen houdt niet op en ik ren om een veldbed. Van de slaaptent blijft er niet veel over. De rukwinden hebben het aluminium frame verwrongen. Op handen en voeten kruip ik onder de zeilen door en pak mijn slaapzak, een tas met kleren, mijn veldbed en ren naar Arie’s tent. Phil zit daar ook al.
"Arie heb je nog een plaatsje voor mij? Ik ben doodop.."
"Als er geen plaats is, zullen we er maken", zegt Arie grootmoedig.
Zijn tent is tenminste droog. We stapelen de dozen met zijn apparatuur op mekaar en wringen mijn veldbed in de tent. Ik voel me doodellendig. Ik was al zo moe, en nu ben ik nog doorweekt ook. Ik kan het water uit mijn slaapzak wringen. Ik haaaaaat natte slaapzakken. Het water druipt uit mijn zak met kleren. Droge kleren kan ik ook al vergeten.
"Hier, Peter, pak vast", zegt Arie en geeft me één van zijn droge T-shirts. Het is waar wat Tine altijd zei: "Arie zorgt even goed voor je, als je moeder. Ik ben duizend keer geruster enkel al omdat hij mee is." Ik ben uitgeput, en val pardoes in slaap, natte slaapzak of niet, weg ben ik.

26 januari 1993, zeven uur in de morgen.
Het lijkt alsof ik een eeuwigheid geslapen heb, maar het waren slechts een paar uurtjes. Toch voel ik me fris. De zon komt net op en warmt het eiland op. Ik hang wat kleren te drogen en loop naar de radiotent. Randy ligt onder de tafel op een paar plastiek zakken in een grote plas water te slapen, zonder matras of kussen. Mike en Walt zitten achter de radio’s. Ook de andere teamleden komen binnen. Iedereen ziet er verfomfaaid uit: met rode ogen, de haren plat tegen het hoofd en vlekkerige T-shirts.
"Kom op, jongens, er is werk aan de winkel", beveelt Burt. En we beginnen aan ons slavenwerk. Dozen, zakken, tafel en stoelen, masten en antennes worden vanop het strand naar de tenten gezeuld. Tegen de middag hebben we alle materiaal voor de antennes en masten bij mekaar. Burt komt stampvoetend aangelopen. Het is de eerste keer dat ik hem kwaad zie.
"Die vervloekte Bob Farrow toch, hoe is het mogelijk!", snuift hij.
"Wie is Bob Farrow"
"Hij is onze chartering agent, die alle materiaal in de boot heeft geladen. Ik weet niet wat hij in zijn hoofd heeft gekregen, maar hij heeft alle antennedelen, die zo netjes in dozen waren verpakt, antenne bij antenne, allemaal door mekaar gehaald. Van een paar antennes zijn we zelfs de handleiding kwijt. Hoe is dat mogelijk. De volgende keer dat ik hem zie, krijgt hij ervan!"
We hebben ontzettend veel antennes en masten, veel meer als op Clipperton. Terwijl op Clipperton alle antennes al van vooraf waren in mekaar gestoken, moeten we nu puzzelen. Honderden vijsjes, moeren, spanringen en aluminium buisjes moeten met de grootste precisie in mekaar gestoken worden, en een twintigtal antennes vormen. Een enkel foutje betekent een antenne die niet goed werkt. Ieder heeft een keuze uit drie taken: ofwel doet hij het zware werk en helpt bij het opzetten van de masten, tenzij hij kiest om te helpen de antennes in mekaar te knutselen. Dat is niet zo zwaar, maar je moet er geduld en concentratie voor hebben. Als je moe bent van het 'buitenwerk' kun je één van de twee radiostations bedienen. Dat valt niet mee na zo'n rotnacht. We spreken elkaar moed in en helpen mekaar waar het maar kan. Nu pas voelen we hoezeer we één team vormen. Er is geen onderscheid tussen ons. Elk doet wat hij kan en niemand krijgt een opmerking als hij eens wat te lang achter de radio zit. We weten dat we op mekaar kunnen rekenen.
Ian staat in de brandende zon tussen de antenne-onderdelen. Hij ziet er komisch uit, met zijn leesbrilletje vooraan op de neus en de hand in zijn zij. Bob en Mike helpen hem. Arie heeft als eerste zijn antennes in mekaar. Hij gaat als altijd heel methodisch en berekend te werk. Het puzzelwerk doet hij in zijn tent, en komt pas buiten in de volle zon om ze op de masten te bevestigen. Phil loopt in de verte bij de 'morse-radiotent' elektriciteitskabels uit te rollen. Paul, Randy, Walt en Burt slaan piketten in de grond en snijden koorden in de juiste lengte. Dave en Beth zien we niet, die zijn waarschijnlijk naar het andere eind van het eiland, vogels gaan tellen.
Tegen de namiddag hebben we de meeste antennes in mekaar. Een aantal mensen gaat slapen. De rest helpt de masten op te zetten. Voor elke mast hebben we zes mensen nodig. Randy en ik staan op een ladder en houden de buizen vast, terwijl de anderen op vier hoeken de koorden vastmaken. Daarna wordt een antenne op de topbuis vastgemaakt, en trekken we buis per buis uit, tot de antenne op een hoogte van een twaalf meter staat. En zo gaat mast per mast de lucht in. Daarnaast hebben we ook verticale antennes, die op het strand worden rechtgezet. Onder deze antennes wordt kippendraad uitgerold en leggen we een dertigtal draden over de grond, om een kunstmatige elektrische grond te verkrijgen. Hoe preciezer alles gebeurt, des te beter de antennes zullen werken, maar ook hoe langer het werk per antenne duurt. De zon brandt hevig maar mijn hoed met brede randen 'houdt stand'. Enkel mijn handen beginnen te verbranden. Phil deelt handschoenen uit die gemaakt zijn van een grof geweven stof. Ze spannen rond je handen, waardoor je er precies mee kunt werken, ze zijn stevig genoeg om er ruw werk mee te doen, en het weefsel laat toch nog het zweet door. Geniaal!

Iedereen werkt als in een trance, en put zwaar uit zijn reserves... Als de zon begint te zakken komt Capt'n Bill aan land met het avondeten en koele drank. We verzamelen ons op het strand en vallen het eten aan. Randy komt met een zucht naast me zitten.
"Ik denk dat we ons overschat hebben, Peter. We hebben na een dag en nacht werken nog maar de helft van de antennes recht. Een aantal moet weer naar beneden omdat ze niet goed zijn afgeregeld. Het lijkt een onmogelijke taak!"
"Komt wel in orde, Randy, we hebben het zwaarste werk al achter de rug. We zijn veilig en wel geland, zoals je zelf zegt: de helft staat al op. De rest van de antennes ligt al klaar om in de lucht te gaan. Het komt wel goed", praat ik hem moed in, maar ik voel dat hij wel eens gelijk zou kunnen hebben, we hebben nog altijd maar een paar zenders in de lucht ook.
"Weet je, op Clipperton noemden we dit de 'zwaarste dagen', de landing en het opzetten van alle apparatuur. Maar de dag erna, toen alles opstond, waren we trots op ons werk en konden we ons volledig wijden aan onze eigenlijke taak: radiocontacten leggen. Het komt wel goed, maak je geen zorgen."
"Misschien heb je wel gelijk, Peter", mompelt Randy dromerig, "Ik zie het waarschijnlijk allemaal te negatief. We hebben inderdaad al een pak werk verricht. En met die twee radiostations die in de lucht zijn, hebben we toch al een paar duizend contacten gemaakt.", geeft hij toe."En ik ben met de satellietradio en de VHF installatie ook al operationeel", glimlacht Arie die bij ons komt zitten, "Heb trouwens daarnet al een paar Japannezen gewerkt op de zes meter band. Dat betekent dat de propagatie wel goed moet zijn."
"Veertig meter was drommels goed vannacht", smekt Mike met een volle mond.
"Oké, oké, ik geef toe, ik zie het allemaal te zwart", zegt Randy.
Als ik hem een half jaar later in Denver zou terug zien, weet hij zich nog die 'peptalk' van mij te herinneren. "Ik zat compleet aan de grond, Peter, maar jullie hebben we weer opgebeurd", zal hij zeggen.

Alle peptalk achterwege gelaten, duurt het drie volle dagen en drie nachten eer alles een beetje draait zoals we het willen. Maar we kunnen trots zijn op wat we hebben verwezenlijkt en mijn 'radioamateurhart' bonst van enthousiasme als ik vanop een afstand naar ons kamp kijk: vier hoogvermogen stations, inclusief computers, gevoed door vier generatoren. Daarbij komen nog Aries twee zenders en een laagvermogen radio. In het totaal staan er vier tenten en acht masten met tien grote antennes recht. De grootste antenne meet zo'n zeven meter bij tien meter. Reken er nog eens vijf verticale antennes bij en je komt allicht aan de grootste radio-installatie die ooit door een expeditie in mekaar is gestoken.
Het gebrek aan slaap eist zijn tol en als ik aan de radio zit, moet ik me meer concentreren als op Clipperton, om met een hoge snelheid radiocontacten te leggen. Een metertje op de computer houdt die snelheid van onze contacten bij, en vaak moeten we van operator wisselen omdat die meter een te laag cijfer aanduidt. Walt heeft al drie dagen en drie nachten niet geslapen en lijkt totaal uitgeput.
"Walt, you look like shit, je lijkt op een zombie, ga slapen, man", zeggen we tevergeefs.
"Ik ben hier gekomen om radiocontacten te maken, niet om te slapen", replikeert hij. Maar wanneer zijn snelheidsmeter aangeeft dat hij zich niet meer kan concentreren, haal ik een veldbed uit Aries tent, en Paul duwt Walt erop.
"En nu ga je slapen, al was het maar voor een paar uur", beveelt hij op een toon die geen tegenstand duldt. Als Walt acht uur later verdwaasd wakker wordt, denkt hij twee dagen geslapen te hebben en vraagt welke dag we zijn...

Het weer blijft een tegenvaller. 's Nachts is het meestal kalm, vochtig en warm. 's Ochtends en naar de middag toe wordt het bloedheet. Het voelt veel warmer als op Clipperton. Als ik weer eens met Burt een antenne op het strand sta te herstellen, wijst de thermometer op mijn polshorloge 56 graden aan. De vochtigheid draait constant rond de 95%. Het zweet gust ons van het gezicht, of we nu buiten aan de antennes werken, slapen of in de tenten voor de radio zitten, het is om het even. 's Namiddags krijgen we meestal een regenstorm, die de tenten onder water zet. Al onze kleren zijn kliedernat, en er is geen manier om die droog te krijgen. We proberen van elk beetje zon en wind gebruik te maken om onze slaapzakken te drogen. Die lijken ons meest kostbare bezit: droge slaapzakken.

Alle kwaaltjes ten spijt, blijkt toch dat we op de radio goed werk verrichten. Regelmatig gaan Walt en ik de computers af en nemen kopijen van alle bestanden die we dan op Aries computer tot één groot bestand verwerken. Zo kunnen we statistieken opmaken en onze vorderingen volgen. Tegen de vierde dag hebben we zo'n 20.000 contacten.

Rond die tijd hebben we ook wat meer regelmaat in ons tijdschema gevonden. Meestal sta ik rond vijf uur op en ga Ian aflossen in de 'phonie'-tent. Walt en ik werken daar de pile-up af op de lage banden. Ian gaat slapen in de resten van onze 'slaap’-tent, en Paul ligt te snurken op een matras aan onze voeten. Af en toe moeten we de krabben van hem afplukken en buitengooien. Gelukkig zijn ze niet zo agressief als die van Clipperton. Meestal scharrelen ze maar wat rond op zoek naar wat eten. Tegen de middag vervangt Paul Walt, en komt Mike of Burt mij aflossen. Tijd om te eten en ons te verfrissen in de zee. Het koele water werkt opbeurend. 's Namiddags is bijna iedereen wakker en wordt de planning voor de volgende 24 uur gemaakt. In de late namiddag neem ik, tezamen met Paul, meestal de microfoon nog eens over tot rond 22 uur. Dan komen Ian en Walt ons weer aflossen.
Arie, bemant het VHF en satellietstation op zijn eentje. Deze avond is belangrijk voor hem: hij gaat het eerste 'moonbounce' contact maken: Hij richt zijn antennes naar de opkomende maan en probeert via de maan zijn radiosignalen terug naar de aarde te laten weerkaatsen. Een station in Texas en twee Europeanen pogen zijn signalen te ontvangen en ons via de maan te antwoorden. Het is heel spannend. Dit soort contacten is nog nooit door een radio-expeditie uitgeprobeerd. De Europeanen slagen er niet in een volledig contact te maken, maar de Texaan kunnen we mooi ontvangen. Arie glimlacht gelukkig...

Voor ik ga slapen neem ik nog een kijkje in de derde andere radiotent, de 'morse'-tent, vijfhonderd meter verderop. Bob en Randy zitten aan de radio, grapjes met elkaar te maken, terwijl ze in morse tot vijf of zes contacten per minuut maken. Het is indrukwekkend ze aan het werk te zien.
"Dit is rock-’n-roll, dit is pas leuk", roept Bob me toe, "Hey Randy, ik heb pas weer zes contacten per minuut gemaakt, en jij?"
"Bah het gaat hier een beetje moeizaam, de Europeanen zijn zwak en de Japannezen storen ons, ze willen ook aan de beurt komen!", antwoordt Randy.
Achter me zitten Burt en Mike tezamen berekeningen te maken.
"Als we nu eens een uur vroeger op 40m beginnen, dan kunnen we dit propagatiepad volgen", zegt Mike en hij wijst op de kaart waar ze beiden over buigen.
"Mmm, dan kunnen we het pad op 80m overnemen, terwijl 30m constant Europa werkt in morse", beaamt Burt. Tussen de boobies en krabben door slenter ik terug naar de phonie-tent. Phil heeft net koffie gezet, en ik trakteer met een scheut whiskey. Voor de verandering hebben we eens een mooie avond. Het is de eerste keer dat ik wat tijd kan maken om tot bezinning te komen. Ik zet me op een stoeltje buiten de tent en luister naar muziek van Enya. De hemel is helder, de sterren schijnen klaar. De vollemaan verlicht het eiland. Tussen de muziek door hoor ik Paul en Ian radiocontacten leggen. Af en toe hoor ik wat morsesignalen van Walt. Ik had me voorgenomen om het op deze trip wat rustiger aan te doen, en meer tijd te nemen voor mezelf. Maar met de frequente regenvlagen en het langdurige antennewerk is er nog weinig tijd over. Ik reik naar de grond en zoek mijn koffie-met-whiskey. Een krab is in het kopje gekropen en doet zich gretig tegoed aan de alcohol.
"Let maar op als je straks naar huis rijdt", denk ik.

Maandag 1 februari 1993

De dagen zijn voorbij gevlogen. Ik wou dat we nog een tweetal weken konden op het eiland blijven. Het lijkt alsof we net alle antennes hebben opgesteld, en nu zijn we al aan het einde van de expeditie. Morgen moeten we van het eiland af. De zee is ietsje woeliger, maar er staat weinig wind.
's Morgens verzamelen we het overtollige materiaal op het strand: zakken afval, wat stoelen en tafels, radio-materiaal dat we niet meer nodig hebben, een paar noodrantsoenen met rijst, een rijstkoker en een paar gasbrandertjes.
"Howland voor de Machias", klinkt het in de walkietalkie.
De Machias, die met Beth en Dave voor twee dagen naar Baker, het zustereiland van Howland, is afgezakt, komt aan de horizon tevoorschijn.
"Ja Bill, Howland hier", antwoordt Ian.
"Ik stel voor dat ik aan land kom met wat eten en dan kunnen we langzaam beginnen met het afvoeren van materiaal. Zo hebben we morgen minder werk!"
"Oké Bill, we hebben al een hele hoop klaarliggen voor je, neem je tijd, het is nog vroeg in de morgen.", antwoordt Ian.
"Goed, tot deze middag dan!"

De hemel is lichtjes bewolkt en het is niet zo heel warm. Dit lijkt me een ideaal moment om eens rond het eiland te wandelen. Tot nu toe heb ik maar een stukje strand, tenten en antennes gezien! Ik neem mijn videocamera, hang mijn plastiek veldfles met water aan mijn gordel en zet mijn strohoed op.
Ik steek het eiland over in de breedte. De stekelige lage struiken schuren langs mijn kuiten. Meer naar het binnenland zitten enkele vogels te broeden. Ze trekken zich weinig aan van mijn aanwezigheid. In een klein bosje struiken zitten sternen naar mekaar te roepen. Hagedissen schieten voor mijn voeten weg. Telkens ik stap vliegen allerlei insecten op. Hier en daar zie ik kraters, geslagen door Japanse bommen in de Tweede Wereldoorlog. Een brede strook van ruw gras strekt zich in de lengterichting van het eiland uit. Er groeien geen struiken op. Dit moet ooit de landingsbaan zijn geweest, waarop Amelia Earhart op zou landen... De oostkust van het eiland ziet er gans anders uit als de westzijde, waar wij zijn geland. De golven komen tot aan de struiken. Ze hebben een natuurlijke muur van grote schelpen en koraal gevormd. Een tiental boobies zitten op een rijtje naar de golven te kijken. Het strand is maar een paar meter breed. De zee is hier wat woeliger en de golven razen over het brede koraalrif. Bij onze landingsplaats is het koraal maar een paar meter breed, maar hier strekt het rif zich honderden meters uit. Af en toe zie ik grote brokken van koraal boven de golven uit komen. Het is duidelijk dat hier niet kan geland worden. Een karkas van een kleine walvis ligt tegen de muur gesmakt. Hier en daar zie ik wat souvenirs van de beschaving: losgeslagen boeien, een schoen, stukken touw, flessen en een plastieken voetbal. Kleine zeekrabben scharrelen voor me uit. Ik kruip de muur op en stap naar het noorden. Bij het einde van de landingsbaan liggen enkele oude vliegtuigmotoren uit de Tweede Wereldoorlog. Een booby zit er hovaardig op en kijkt me in de ogen. In de schaduw van de motor ligt zijn kuiken te slapen. Het lijkt alsof het dood is, zo slap als het daar ligt, maar als ik naderbij kom, schiet het wakker, spreidt zijn kleine donzen vleugels op en krijst naar me. De moeder springt ervoor en laat me niet dichterbij komen. Een vijftal fairyterns, 'spookjes-sternen' komen vlak boven me vliegen. 'Wie-iet, wie-iet', roepen ze. Het zijn kleine sneeuwwitte zeevogels die op zwaluwen met lange vleugels gelijken. Ik steek mijn hand voor me uit en de sternen komen heel dicht bij me vliegen. 'Wie-iet, wie-iet', klinkt het. Als ik een paar stappen zet, volgen ze me. Het is alsof ze blij zijn eens wat gezelschap te hebben.

Aan de noordkust donderen de golven op het rif neer. Ze komen van alle kanten, botsen tegen mekaar op en smijten het schuim meters hoog de lucht in. Het lawaai is oorverdovend. Toen we landden hadden we gezien dat het er aan deze kant van het eiland nogal ruw aan toe ging, maar het geweld van de golven, nu ik er vlakbij sta, is angstaanjagend. Massa's tijgerschelpen liggen opgehoopt op het strand. Ik vul mijn zakken met de mooiste exemplaren. Toen ik een jaar op vijf was, heb ik ooit nog zo'n exotische schelp voor tien frank gekocht in een Oostendse winkel waar men schelpen en zeedieren versleet aan de toeristen. Ik herinner me hoe ik nachten lang de schelp op mijn kussen liet liggen. Als ik ze tegen mijn oor hield, hoorde ik het ruisen van de zee, en droomde van het verre verlaten eiland waar die schelp misschien vandaan kwam. En nu zit ik op zo'n verlaten eiland, in het midden van de Stille Zuidzee. Misschien was het zelfs deze zee die ik toen hoorde, alleen ruist deze niet, ze dondert. Ik wordt dronken van de hitte, de wolken zijn verdwenen en de zon schijnt met zijn volle kracht. Mijn hoofd tolt rond. Ik ben een paar kilometer van het kamp.
Ik heb de laatste week niet erg regelmatig gegeten. Als bij toeval zat ik telkens aan de radio als er eten aan land werd gebracht. Ik kon pas wat naar binnen schrokken als de anderen me kwamen aflossen. Tegen dan was alles koud en smaakte naar zout. Het drinken viel ook al niet mee. De watermachine op de boot was een paar keer defect geraakt en het water was troebel en brak. Als er dan eens 'goed' water aan land kwam, stond het in de volle zon. Als je het in een kopje goot, kon je er zo thee mee zetten, zo warm was het. De hitte en de vochtige lucht deed algen en schimmels groeien in onze drinkflessen. Capt'n Bill beweerde wel dat het allemaal geen kwaad kon, maar niettemin veroorzaakte dat toch wat wrevel bij ons. Drinkbaar water is levensbelangrijk voor ons...

Terug in het kamp komt Bill aan wal. We hebben afgesproken om deze namiddag de groepsfoto te maken en verzamelen ons rond het lichtbaken. We maken grapjes en poseren in de meest komische houdingen voor Bill, die poogt er een deftige foto van te maken. Iedereen is uitgelaten. Het einde van de expeditie nadert. Walt heeft net de computerbestanden verwerkt en het blijkt dat we 48.000 radiocontacten hebben. Het doel van 50.000 zullen we waarschijnlijk niet meer bereiken. Met heimwee kijk ik naar de anderen. Ze staan ontspannen met elkaar te praten. Arie pauzeert bij de mast met de vlaggen. Ze wapperen lichtjes in de wind. In de laatste twee weken ben ik erg op de anderen gesteld geraakt. Het lijkt alsof het pas de dag van gisteren was toen we mekaar voor het eerst zagen. Binnen een paar dagen zal iedereen weer thuis zijn. Deze expeditie was veel te kort.

"Komaan, gasten, werk aan de winkel", roept Burt ons toe en gebaart dichterbij te komen.
"Laat ons de radio-installatie van de morse-tent en van Aries tent afbreken. We houden nog twee radio's en vier antennes in de lucht. Al de rest moet ingepakt worden. De kartonnen dozen met de radio's, computers enzovoort, leggen we in de morse-tent, de antennes moeten op het strand. Bill zal beginnen het afval naar de boot af te voeren."
Iedereen trekt stilzwijgend aan het werk.

Bron: Foto's door Arie Nugteren (PA3DUU)


Ga verder naar Hoofdstuk 12: Murphy's eiland

No comments: